Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-09-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1938
Zaaknummer
10-367A
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Verweerder zou ten onrechte geen declaratie voor eigen bijdrage toevoeging aan cliënt hebben gezonden en hebben aangekondigd niet meer voor cliënt te willen optreden indien niet zou worden betaald. Tevens zou verweerder stukken onder zich hebben gehouden. Klacht ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 5 september 2011
in de zaak 10-367A
___________________________________________________________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 oktober 2010 binnengekomen klacht van:
Mevrouw
klaagster
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 7 oktober 2010, door de raad ontvangen op 8 oktober 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht tegen verweerder is behandeld ter zitting van de raad op 27 juni 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 13 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief genoemde inventarislijst.
2. Klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat hij:
a) bij een voorschotdeclaratie ten onrechte, zonder toelichting en zonder dat over een procedure was gesproken, bedragen voor griffierecht en deurwaarderskosten in rekening heeft gebracht;
b) op 13 januari 2010 aan klaagster heeft laten weten dat als voornoemde declaratie niet voor 20 januari 2010 zou zijn voldaan, hij niet meer voor haar zou willen optreden;
c) vervolgens niets meer van zich heeft laten horen, originele giroafschriften niet retour gezonden heeft en heeft aangekondigd de toevoeging te zullen declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand terwijl hem bekend was dat klaagster de zaak wilde onderbrengen bij een andere advocaat;
d) aanvankelijk geen factuur aan klaagster heeft willen verzenden en haar heeft gevraagd het geld te komen langsbrengen.
3. Feiten
3.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2. Klaagster heeft verweerder eind 2009 benaderd om haar bij te staan in een erfrechtelijke kwestie ter zake van de afwikkeling van haar moeders nalatenschap. Op 6 november 2011 heeft een eerste bespreking tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden.
3.3. Verweerder heeft klaagster ter zake van zijn dienstverlening op 6 december 2009 een voorschotdeclaratie gestuurd voor het bedrag van € 1.249,50. Op 24 december 2009 is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aan klaagster verleend, waarin de eigen bijdrage is vastgesteld op € 98,00. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 31 december 2009 een creditdeclaratie aan klaagster gestuurd voor het eerder gefactureerde bedrag van € 1.249,50. In een brief van 6 januari 2010 heeft verweerder klaagster vervolgens verzocht om aan hem te voldoen de eigen bijdrage ad € 98,00 alsmede een eigen bijdrage in het griffierecht voor een kort gedingprocedure ad € 65,75 en een voorschot voor te financieren verdere verschotten ad € 32,50.
3.4. Verweerder heeft op 13 januari 2010 aan klaagster bericht dat hij de belangen van klaagster niet meer zou behartigen indien het bedrag op 20 januari 2010 niet zou zijn ontvangen. Sindsdien is er inhoudelijk geen contact meer geweest tussen partijen.
4. Beoordeling
4.1. De onderdelen van de klacht lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2. Ter zake van het verzoek om betaling van de eigen bijdrage heeft verweerder gesteld dat het op zijn kantoor gebruikelijk is om de verklaring van de Raad voor Rechtsbijstand in toevoegingszaken als nota te laten fungeren en geen aparte declaratie op te stellen. Deze methodiek acht de raad op zichzelf niet klachtwaardig. Niet weersproken is verweerders stelling dat hij bij de eerste ontmoeting met klaagster heeft uitgelegd hoe hij te dien aanzien te werk gaat, en dat hem later nooit is gevraagd om daar nadere uitleg over te geven. Ten slotte is niet weersproken dat klaagster met verweerder het entameren van een kort gedingprocedure heeft besproken, zodat niet onverklaarbaar is dat verweerder klaagster heeft gevraagd om aanvullende specifieke voorschotbedragen voor het voeren van dat kort geding te voldoen.
4.3. Uit de brief van 6 januari 2010 volgt dat verweerder klaagster zowel de mogelijkheid geeft om op zijn bankrekening te betalen als om contant te betalen, zodat de raad klaagster niet volgt in haar stelling dat verweerder haar uitsluitend heeft gevraagd het geld langs te komen brengen.
4.4. Ter zitting is gebleken dat er tussen partijen over en weer een gebrek aan vertrouwen was. Klaagster heeft opgemerkt dat zij het idee had dat verweerder al bij de eerste ontmoeting ten onrechte vraagtekens plaatste bij haar motieven en dat zij het niet vertrouwde dat zij voor o.a. de eigen bijdrage geen declaratie kreeg, terwijl ze eerder wel een (later gecrediteerde) voorschotdeclaratie had ontvangen. Verweerder heeft op zijn beurt opgemerkt dat hij nauwelijks reactie kreeg op zijn verzoeken om informatie aan klaagster en dat hij daardoor feitelijk niet in staat werd gesteld om de zaak te behandelen. In dat licht acht de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerder heeft aangekondigd zijn dienstverlening te zullen beëindigen indien hij geen betaling zou ontvangen.
4.5. Gebleken is ter zitting dat de originele giroafschriften die verweerder onder zich had aan klaagster zijn geretourneerd en dat niet is vast komen te staan dat verweerder van een andere advocaat het verzoek heeft ontvangen om de toevoeging aan die advocaat over te dragen, zodat verweerder ook op dat vlak geen verwijt te maken is.
4.6. De klacht is dan ook ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, J.H.P. Smeets, B.J. Sol, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 5 september 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 4607.