Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2212

Zaaknummer

11-64

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager vergeleken met Jozef Fritzl. Kwetsende uitlating richting wederpartij. Klacht gegrond, waarschuwing opgelegd.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

11-64

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 8 juni 2011 heeft mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

wonende te Wezep

hierna te noemen klager

tegen:

mr. X

advocaat te Wezep

hierna te noemen verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 12 september 2011. Partijen zijn verschenen.

 

De raad heeft bij behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E.J. Verster, G.R.M. van den Assum, P.R.M. Noppen en A. Gerritsen-Bosselaar, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M. Stevens als griffier. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.

Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt, omdat hij tijdens een mondelinge behandeling op 19 maart 2009 bij het gerechtshof te Arnhem, klager heeft vergeleken met de heer Josef Fritzl, naar van algemene bekendheid is de man die zijn dochter jarenlang min of meer gevangen heeft gehouden en jarenlang seksueel heeft misbruikt.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Verweerder trad op als advocaat van klagers wederpartij in een familierechtzaak. De familierechtzaak had onder andere betrekking op de omgangsregeling en de verblijfplaats van de dochter van klager. In een hoger beroepszaak in die kwestie vond op 19 maart 2009 een mondelinge behandeling plaats bij het gerechtshof te Arnhem. Bij die zitting was, naast partijen en hun advocaten, aanwezig de gezinsvoogd.

Het proces-verbaal van die zitting maakt geen melding van de gewraakte opmerking. Bij de instructie van de klacht is geprobeerd na te lopen of en hoe de gewraakte opmerking is gemaakt.

De gezinsvoogd heeft daaromtrent aan de deken schriftelijk laten weten: “… Wel herinner ik mij duidelijk een door [verweerder] gemaakte vergelijking in de strekking van dat [klager] er praktijken op na zou houden als Josef Fritzl. Ik weet nog te herinneren dat ik dat een zeer ongepaste opmerking vond die (afgezien van de ongepastheid) niet binnen de context van de zitting paste en té overtrokken was. Ik heb hierop tijdens de zitting ook gezegd dat ik dit een zeer ongepaste opmerking vond. …”

 De advocaat van klager schreef de deken daaromtrent: “… In dat kader werd door [verweerder] op enig moment de zaak van de heer Fritzl in Oostenrijk aangehaald en werd de handelwijze van [klager] a.h.w. vergeleken met de handelwijze van voornoemde heer Fritzl. Zoals bekend heeft voornoemde persoon een dochter jarenlang seksueel misbruikt alsmede jarenlang opgesloten in een kelder onder het huis opgesloten en verhinderd dat de dochter in contact kwam met de buitenwereld. In de procedure werd door [verweerder] verwezen naar de zaak in Oostenrijk en gelijk aldaar kon dochter D. niets. Haar vader verhinderde dat zij contact kreeg met wie dan ook en zeker met haar moeder. Voor alle duidelijkheid: [verweerder] haakte enkel aan op het opsluiten en niet aan het seksueel misbruik. …”

4.

Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Klager voelt zich door die vergelijking enorm gekwetst. Klager voelt zich eveneens gekwetst door de opstelling van verweerder, namelijk doordat hij gezegd zich bedoelde uiting niet te herinneren.

5.

Verweerder heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Verweerder weet zich niet meer precies te herinneren wat hij tijdens de zitting heeft gezegd. Bedoelde uiting is niet terug te lezen in de pleitnota. Verweerder heeft aan klager excuses gemaakt.

 

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij van klager, heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Wat de raad betreft, staat voldoende vast dat verweerder een uitspraak heeft gedaan zoals door klager gesteld, ook al kan niet vastgesteld worden wat de precieze uitlating is geweest. Klager wordt in zijn klacht ondersteund door twee verschillende verklaringen, waaruit de strekking voldoende duidelijk blijkt.

De raad is van oordeel dat verweerder de hiervoor bedoelde mate van vrijheid van handelen heeft overschreden.

Familierechtzaken zijn per definitie gevoelige zaken, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van kinderen. Emotie speelt vaak een grote rol. Verweerder had zich daarvan bewust moeten zijn. De door verweerder gedane uitlating past hierbij niet en is onnodig. Zelfs als (wat de raad in dit verband moet aannemen) verweerder uitsluitend heeft gedoeld op het opsluiten door Fritzl van diens dochter dan moet verweerder tevoren en op het moment van het maken van die vergelijking toch duidelijk zijn geweest dat die associatie veel verder zou strekken.

De raad komt daarom tot de slotsom dat het belang van klager disproportioneel is geschaad. De klacht is dan ook gegrond.

De raad stelt vast dat verweerder excuses heeft aangeboden, welke excuses ter zitting zijn herhaald. Niettemin, in een gevoelige zaak als de onderhavige, is dat onvoldoende. De raad vindt de navolgende maatregel op zijn plaats.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Verklaart de klacht gegrond. Verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2011.

 

Griffier      Voorzitter