Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-01-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1417

Zaaknummer

10-114

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder zich onvoldoende te hebben ingespannen in een strafzaak van klager en ter zake een vordering van klager, die toen klager deze later wilde instellen verjaard bleek te zijn en bovenmatig en ondoorzichtig te hebben gedeclareerd .

Inhoudsindicatie

Beide klachten zijn niet komen vast te staan.

Inhoudsindicatie

Gelet op de specifieke afspraak met klager om de vordering voorlopig te laten rusten, welke afspraak niet onbegrijpelijk was; op het feit dat de verweerder de nota van omstreeks € 6.000,- nooit onder ogen heeft gehad en gelet op de duur van de resterende verjaringstermijn ten tijde van de beëindiging van de werkzaamheden door verweerder oordeelt de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder er niet op heeft toegezien dat de opvolgend advocaat de verjaringstermijn heeft bewaakt.

Inhoudsindicatie

Door klager is erkend dat hij alle nota's van verweerder welbewust heeft betaald. Op de raad rust slechts een taak in geval van excessief declareren. Daarvan is de raad niet gebleken.

Inhoudsindicatie

Niet is aannemelijk geworden, dat de nota's onbegrijpelijk zijn.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

10-114

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 17 augustus 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

X,

wonende te U,

klager,

hierna: klage

tegen:

mr. Y,

advocaat te N,

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 13 december 2010,  waar klager en verweerder zijn verschenen.

Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. D. Vergunst, voorzitter, mrs. H.C. Brandsma, J.R.O. Dantuma, H.F.J. Maissan en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, griffier.

2.

De klacht alsmede de toelichting daarop luiden als volgt.

a.

Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen en is bij de verdediging in de strafzaak van klager onvoldoende deskundig en bekwaam opgetreden.

b.

Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen met betrekking tot de incasso van de vordering van klager op de heer en mevrouw A. ten bedrage van € 6.000,- en heeft klager onvoldoende geïnformeerd ten gevolge waarvan de vordering is verjaard. Op advies van verweerder heeft klager de rekening voor het stukadoorswerk laten liggen.

De vordering bedroeg circa € 6.000,-. Klager heeft kosten moeten maken voor de aanschaf van spachtelputz. De advocaat die verweerder opvolgde was gespecialiseerd in cassaties in strafzaken en niet in civiele zaken.

c.

Verweerder heeft bovenmatig en zeer ondoorzichtig gedeclareerd. Klager heeft onder protest de nota van verweerder betaald. Klager stond thuis onder druk. Klager heeft aan verweerder teveel betaald om van het gezeur thuis af te zijn en omdat verweerder met incassomaatregelen dreigde.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van klager in de periode 2004-2007 met betrekking tot een strafzaak, waarin klager werd veroordeeld voor seksueel misbruik van de minderjarige K. en N. A. een civiele vordering met betrekking tot stukadoors werkzaamheden die klager verrichtte in opdracht van de ouders van de meisjes A. Klager spreekt over een vordering van € 6.000,-. In een brief van verweerder aan de heer A. d.d. 14 oktober 2004 verzoekt verweerder namens klager om betaling van € 800,-, zijnde - aldus de brief - het nog openstaande bedrag wegens verricht stukadoorswerk. Bij de stukken bevindt zich een namens de familie A. geschreven brief van LAR rechtshulp d.d. 3 november 2004, waarin wordt gesteld dat was afgesproken dat het werk voor een bedrag ad € 3.500,- verricht zou worden.

Zowel bij de rechtbank als in hoger beroep heeft verweerder klager in de strafzaak bijgestaan. De rechtbank sprak klager op 22 april 2005 vrij. Het openbaar ministerie ging in beroep en vervolgens werd klager door het gerechtshof op 1 maart 2007 alsnog veroordeeld. Na de uitspraak van het hof nam klager in maart 2007 een andere raadsman in de arm. Verweerder heeft het strafrechtelijke dossier aan de opvolgend raadsman overgedragen. In cassatie hield de beslissing van het hof stand. Toen klager in latere fase alsnog werk wilde maken van zijn vordering op de familie A. wegens verricht stukadoorswerk bleek de vordering te zijn verjaard.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder heeft zich voldoende ingespannen en de belangen van klager in de strafzaak deskundig en bekwaam behartigd. In hoger beroep was sprake van een frontverandering van klager. Het heeft verweerder de nodige tijd gekost om daarop in te spelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

Op het moment dat verweerder de vordering voor stukadoorswerk in behandeling had was stuiting van de verjaring nog niet aan de orde. Los van het zakelijk meningsverschil over deze vordering vond verweerder het van belang met het instellen van de vordering te wachten gelet op de impact die de strafzaak had. Klager spreekt over een nota wegens stukadoorswerk van

€ 6.000,-, maar een dergelijke nota is verweerder niet bekend. Na mei 2007 zijn er diverse andere rechtshelpers bij de zaak betrokken geweest, die de verjaring hadden kunnen stuiten.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Verweerder heeft de zaak naar eer en geweten behandeld en niet teveel gedeclareerd.

Verweerder heeft driemaal een nota gezonden van ongeveer € 2.000,-. Gelet op de voor klager teleurstellende afloop van de zaak in hoger beroep heeft verweerder zijn laatste nota d.d. 7 maart 2007 bij brief aan klager van 4 mei 2009 tot de helft teruggebracht. Vervolgens achtte verweerder zich vrij om de zaak te archiveren.

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Uit de processen verbaal van de behandeling in eerste aanleg en de behandelingen in tweede aanleg is niet gebleken dat verweerder punten van verdediging heeft laten liggen. Daaruit blijkt dat het tijdstip van thuiskomst van één van de meisjes op vrijdagmiddag door verweerder aan de orde is gesteld en dat het paardrijden op die middag door klager zelf en door verweerder aan de orde zijn gesteld. Uit het proces verbaal in eerste aanleg blijkt dat één van de meisjes met “bergen” een bepaalde plaats in haar directe omgeving bedoelde. Ook overigens is niet gebleken van verwijtbare omissies van verweerder.

Dit klachtonderdeel is niet komen vast te staan en derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

De nota van klager betreffende de stukadoorswerkzaamheden dateert van 25 oktober 2004. De verjaringstermijn van de vordering, die vijf jaren bedraagt, is dus in 2004 gaan lopen. De relatie met verweerder is in 2007 beëindigd, op een moment dat er nog geen sprake was van een dreigende verjaring van de vordering. Gelet op de specifieke afspraak met klager om de vordering voorlopig te laten rusten, welke afspraak niet onbegrijpelijk was; op het feit dat de verweerder de nota van omstreeks € 6.000,- gedateerd 29 juni 2009 nooit onder ogen heeft gehad en gelet op de duur van de resterende verjaringstermijn ten tijde van de beëindiging van de werkzaamheden door verweerder oordeelt de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder er niet op heeft toegezien dat de opvolgend advocaat de verjaringstermijn heeft bewaakt. Derhalve is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Door klager is erkend dat hij alle nota's van verweerder welbewust heeft betaald. Op de raad rust slechts een taak in geval van excessief declareren. Daarvan is de raad niet gebleken.

Niet is aannemelijk geworden, dat de nota's onbegrijpelijk zijn.

Derhalve is dit klachtonderdeel ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht van klager tegen verweerder is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2011.

Griffier      Voorzitter