Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1760

Zaaknummer

10-377H

Zaaknummer

10-378H

Zaaknummer

10-379H

Zaaknummer

10-382H

Zaaknummer

10-383H

Zaaknummer

11-008H

Zaaknummer

11-009H

Inhoudsindicatie

 Verzetzaken. Klager beklaagt zich over het handelen van de deken. In verzet voert klager onder andere aan dat art. 6 EVRM is geschonden, omdat de beslissingen niet in het openbaar zijn uitgesproken, deze beslissingen zijn genomen zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie. Meer specifiek stelt klager dat er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie, nu de rechters en advocaatleden niet voor het leven zijn benoemd, de advocaatleden uit het arrondissement Amsterdam onder het toezicht staan van verweerder, de advocaatleden onderhevig zijn aan het tuchtrecht van de voorzitter van de raad en de deken en voorzitter van de raad geregeld werkoverleg met elkaar voeren. Naar het oordeel van de raad is er geen sprake van schending van art. 6 EVRM. Klager voert dit ook geenszins met feiten en argumenten onderbouwd aan. Nu ook overigens het verzet geen nieuwe gezichtspunten oplevert, wordt het verzet ongegrond verklaard.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 29 juni 2011

in de zaken 10-377H, 10-378H, 10-379H, 10-382H, 10-383H, 11-008H en 11-009H

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klachten van:

de heer mr.

k l a g e r

tegen:

mr. G.J. Kemper

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in Amsterdam

Postbus 57590

1040 BL AMSTERDAM

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brieven van 14 oktober 2010 (3), 19 oktober 2010 (2) en 11 januari 2011 (2), bij de raad binnengekomen op respectievelijk 15 oktober 2010, 21 oktober 2010 en 13 januari 2011, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Haarlem de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissingen van 12 november 2010, 15 november 2010 (2), 19 november 2010, 23 november 2010, 8 februari 2011 en 11 februari 2011 (hierna gezamenlijk: “de beslissingen”) heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klachten kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissingen op 12 november 2010, 15 november 2010 (2), 23 november 2010 (2), 8 februari 2011 en 11 februari 2011 aan klager zijn verzonden.

1.3 Bij brieven van 26 november 2010, 29 november 2010, 7 december 2010 en 21 februari 2011, door de raad ontvangen op 26 november 2010, 7 december 2010 en 22 februari 2011, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissingen van de voorzitter.

1.4 Het verzet tegen de beslissingen is behandeld ter zitting van de raad van 27 april 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissingen van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die

  beslissingen blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzet van klager bij brieven van 26 november 2010, 29 november 2010, 7

december 2010 en 21 februari 2011;

 - de beslissing van het hof van discipline van 18 april 2011;

- de faxbrief van klager van 1 april 2011.

2 De klachten

2.1 De klacht 10-377H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a) de klacht van klager tegen mr. S. onvoldoende voortvarend heeft opgepakt;

b) de in klagers faxen van 21 en 26 april 2010 gestelde vragen niet heeft beantwoord;

c) niet heeft gemotiveerd waarom hij de zaak heeft verwezen naar mr. R;

d) het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door geen openheid van zaken te geven, althans door geen hoor en wederhoor toe te passen, waarbij klager ervan uit gaat dat de deken met derden heeft gesproken;

e) gezien het voorafgaande partijdig is, althans die schijn gewekt heeft.

2.2 De klacht 10-378H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij geweigerd heeft toestemming te geven om een bedrag van klagers derdengeldrekening over te maken naar de cliënte van klager.

2.3 De klacht 10-379H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij klager heeft aangeschreven om zijn kantoornaam te wijzigen, terwijl verweerder dat in het vergelijkbare geval van mr. S. niet heeft gedaan, althans klager daarover weigert te informeren.

2.4 De klacht 10-382H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a) klager op onwettige gronden, althans zonder de feiten en omstandigheden te noemen, feitelijk heeft trachten te dwingen om op het bureau van de Amsterdamse orde van advocaten te verschijnen;

b) mr. S. niet heeft verzocht informatie te verstrekken over zijn kantoorvoering, terwijl hij dat aan klager wel heeft verzocht; dit is aperte discriminatie;

c) blijft “zeuren” over de naam van klagers kantoor en klager met sancties heeft gedreigd, terwijl mr. S. niet op de naamgeving van zijn kantoor is aangesproken en klager een verzoek om advies heeft ingediend bij de Commissie Gelijke Behandeling;

d) weigert antwoord te geven op de vragen die klager hem heeft gesteld bij brieven van 7, 10, 11 en 14 juni 2010;

e) heeft nagelaten klager te ondersteunen bij het vinden van een tweede bestuurder voor zijn stichting derdengelden; en

f) voor de tweede keer geweigerd heeft toestemming te geven om een bedrag van klagers derdengeldrekening over te maken naar een cliënte van klager.

2.5 De klacht 10-383H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a) een verzoek op grond van artikel 60c Advocatenwet bij de raad heeft ingediend zonder de afwikkeling van de klachten die klager tegen verweerder heeft ingediend af te wachten;

b) blijk heeft gegeven van een heimelijke wijze van optreden, nu de Haarlemse deken op 19 juli 201 niet bekend bleek te zijn met voornoemd verzoek van de Amsterdamse deken;

c) tegen mr. S., evenals klager advocaat te Amsterdam, geen verzoek op grond van artikel 60c Advocatenwet bij de raad heeft ingediend, en klager daarmee discrimineert op grond van zijn (Italiaanse) nationaliteit.

2.6 De klacht 11-008H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij op genoemde zitting van de raad van discipline van 6 december 2010 misleidende dan wel onjuiste informatie gegeven heeft, doordat hij daar heeft medegedeeld, dat mr. S zich niet meer “[S] Advocaten” zou noemen en dat met mr. S afgesproken zou zijn dat deze niet meer de handelsnaam “[S] Advocaten” zou gebruiken op zijn briefpapier. Deze bewering is volgens klager niet juist, nu mr. S. bij de Kamer van Koophandel nog de handelsnaam “[S] Advocaten” voert en dat ook nog steeds op zijn briefpapier heeft staan. In genoemde fax van 14 januari 2011 heeft klager daaraan toegevoegd dat ook op de website www.alleadvocaten.nl nog “[S] Advocaten” staat. Klager stelt door verweerders misleiding benadeeld te worden.

2.7 De klacht 11-009H houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij op de zitting van de raad van 6 december 2010 heeft gezegd dat hij voornemens was om het advocatenkantoor van klager te doen beëindigen.

Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3. Het verzet

3.1 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klachten kennelijk ongegrond heeft verklaard doordat:

1. de beslissingen niet in het openbaar zijn uitgesproken conform artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele rechten (EVRM);

2. de beslissingen zijn genomen zonder dat er een zitting conform artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden;

3. de beslissingen 10-377H, 10-378H, 10-379H, 10-382H, 10-383H zijn genomen door een onbevoegde (plaatsvervangend) voorzitter;

4. de beslissing 10-377H is genomen door de (plaatsvervangend) voorzitter met instructies en/of overleg van/met de voorzitter van de raad, die partijdig is en niet onafhankelijk in door klager gevoerde en nog bij de raad te voeren procedures;

5. de beslissingen 10-377H, 10-378H, 10-379H, 10-382H, 10-383H tot stand zijn gekomen in strijd met artikel 6 EVRM, artikel 1 Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling, de Advocatenwet en/of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het motiveringsbeginsel) door niet in te gaan op (alle) door klager gemaakte verwijten en aangevoerde argumenten, feiten en omstandigheden;

6. de Nederlandse orde van advocaten en de raad en/of de (plaatsvervangend) voorzitter, gelet op het werkoverleg dat zij hebben, niet onafhankelijk tegenover elkaar staan, hetgeen in strijd is met artikel 6 EVRM;

7. de beslissingen 10-383H, 11-008H 11-009H zijn genomen door een partijdige (plaatsvervangend) voorzitter en/of raad.

4 Feiten

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, worden uitgegaan van de in de beslissingen vastgestelde feiten.

5 Beoordeling van het verzet

 gronden 1, 2, 3 en 4

5.1 Klager heeft als gronden van verzet aangevoerd dat artikel 6 EVRM is geschonden omdat de beslissingen niet in het openbaar zijn uitgesproken en omdat deze beslissingen zijn genomen zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden. Bovendien is volgens klager een aantal beslissingen genomen door een onbevoegde (plaatsvervangend) voorzitter. In de zaak 10-377H heeft klager als grond aangevoerd dat de (plaatsvervangend) voorzitter de beslissing heeft genomen met instructies en/of overleg van/met de voorzitter van de raad, terwijl laatstgenoemde volgens klager niet onafhankelijk en onpartijdig is. Deze gronden lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Artikel 46g Advocatenwet biedt de voorzitter de mogelijkheid onder andere kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten schriftelijk af te wijzen, zonder dat hiervoor een zitting heeft plaatsgevonden. Op geen enkele wijze wordt door klager onderbouwd uiteengezet waarom deze wettelijke bepaling strijdig zou zijn met artikel 6 EVRM. Tegen de beslissing van de voorzitter kunnen de klager en de deken immers op grond van artikel 46h, eerste lid, Advocatenwet binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de raad van discipline. In dat geval wordt de zaak in verzet door de raad van discipline behandeld op een (openbare) zitting, zoals dit ook in de zaken van klager op 27 april 2011 heeft plaatsgevonden.

5.3 Uit artikel 46b, eerste lid, Advocatenwet volgt dat elke raad van discipline bestaat uit een voorzitter en ten hoogste zes plaatsvervangende voorzitters. Deze worden benoemd door de Minister van Justitie voor de tijd van vier jaren. De beslissingen zijn genomen door een conform de Advocatenwet benoemde (plaatsvervangend) voorzitter. De stelling van klager dat een aantal beslissingen is genomen door een onbevoegde (plaatsvervangend) voorzitter wordt door klager overigens op geen enkele wijze onderbouwd. Dat de plaatsvervangend voorzitter een beslissing heeft genomen na overleg met of instructies van de voorzitter van de raad blijkt ook geenszins uit de stukken. De gronden kunnen derhalve niet slagen.

grond 5

5.4 Klager heeft als grond van verzet aangevoerd dat de beslissingen 10-377H, 10-378H, 10-379H, 10-382H, 10-383H tot stand zijn gekomen in strijd met artikel 6 EVRM, artikel 1 Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling, de Advocatenwet en/of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het motiveringsbeginsel) door niet in te gaan op (alle) door klager gemaakte verwijten en aangevoerde argumenten, feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de raad licht klager op geen enkele, deugdelijk onderbouwde, wijze toe waarom van een schending van bedoelde wet- en regelgeving en (on)geschreven beginselen sprake zou zijn. Ook blijkt uit de stellingen van klager niet waarom dat tot een schending van artikel 6 EVRM zou moeten leiden. Uit de beslissingen blijkt dat alle klachtonderdelen door de (plaatsvervangend) voorzitter uitvoerig zijn beoordeeld, waarbij dragende argumenten en relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken. De grond kan derhalve niet slagen.

gronden 6 en 7

5.5 Klager heeft als grond ook aangevoerd dat artikel 6 EVRM is geschonden nu er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie:

- omdat de rechters en advocaatleden niet voor het leven zijn benoemd;

- omdat de advocaatleden uit het arrondissement Amsterdam onder het toezicht staan van verweerder;

- omdat de advocaatleden onderhevig zijn aan het tuchtrecht van de voorzitter van de raad;

- omdat de orde van Nederlandse advocaten en de raad en/of de (plaatsvervangend) voorzitter geregeld werkoverleg met elkaar voeren.

De gronden 6 en 7 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.6 De stelling van klager dat er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie, omdat de rechters en advocaatleden niet voor het leven zijn benoemd, wordt door klager op geen enkele wijze met feiten of argumenten onderbouwd. Het enkele feit dat de rechters en advocaatleden niet voor het leven zijn benoemd, leidt in ieder geval niet tot schending van artikel 6 EVRM en daaruit is ook niet af te leiden dat zij daarom niet onpartijdig en onafhankelijk zouden zijn (HvD 18 april 2011, no. 6012, O.5.5.1). Met de stelling dat er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie, omdat de advocaatleden uit het arrondissement Amsterdam onder het toezicht staan van verweerder en onderhevig zijn aan het tuchtrecht van de voorzitter van de raad, wordt door klager miskend dat hiervoor een wettelijke voorziening is getroffen in art. 46a Advocatenwet. De wijze van benoeming alsmede de regeling van incompatibiliteiten bieden daarnaast voldoende waarborg voor de onafhankelijkheid (HvD 15 juni 1992, no. 1624). Dat is niet anders indien een klacht jegens de deken wordt behandeld. Bovendien zijn de plaatsvervangend voorzitters van de raad benoemde onafhankelijke rechters (EHRM 16 december 2008, 53025/99 Frankowicz v. Poland). Het enkele feit dat de Nederlandse orde van advocaten, althans de lokale deken, geregeld werkoverleg voert met de voorzitter van de raad, kan voorts niet leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van een onpartijdige en onafhankelijke instantie, te minder nu dit soort overleg organisatorisch van aard is. Klager voert ook geenszins met feiten onderbouwd aan waarom dit tot schending van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de voorzitter en plaatsvervangend voorzitters zou leiden. De gronden kunnen derhalve niet slagen.

verzoeken faxbrief 1 april 2011

5.7 Klager heeft per faxbrief van 1 april 2011 een aantal verzoeken gedaan, welke hij ter zitting heeft herhaald:

1. het verzoek om een onafhankelijk college ex artikel 6 EVRM samen te doen stellen van in het bijzonder personen/advocaten/rechters die niet onder het tuchtrecht ressorteren van verweerder, de voorzitter van de raad en plaatsvervangend voorzitters;

2. het verzoek om openbaarheid van de zitting;

3. het uitnodigen en/of informeren van de pers over deze zaken/zitting;

4. het oproepen van de getuigen zoals door klager verzocht;

5. het verzoek om de zitting visueel en auditief te kunnen registreren.

5.8 Het verzoek van klager om een onafhankelijk college ex artikel 6 EVRM samen te doen stellen van in het bijzonder personen/advocaten/rechters die niet onder het tuchtrecht ressorteren van verweerder, de voorzitter van de raad en plaatsvervangend voorzitters, wordt niet gehonoreerd, nu daar, gelet op hetgeen onder 5.6 is overwogen, geen enkele reden toe is. De raad heeft geen schending van artikel 6 EVRM kunnen vaststellen en klager voert daarvoor ook geen deugdelijk toegelichte stellingen aan.

5.9 De raad heeft de klacht overeenkomstig artikel 49, eerste lid, van de Advocatenwet in een openbare zitting behandeld. Het verzoek aan de raad tot het uitnodigen en/of informeren van de pers is niet gehonoreerd. Wel is de pers in staat gesteld desgewenst informatie over de zitting te verkrijgen. Krachtens de persrichtlijn ligt het initiatief hiervoor evenwel niet bij de raad, maar bij de pers zelf. Ook overigens bestaat er geen verplichting voor de raad tot het uitnodigen en/of informeren van de pers. Het verzoek tot het oproepen van getuigen is afgewezen, aangezien niet valt in te zien tot welke andere beslissing verklaringen van getuigen zouden kunnen leiden. Klager heeft dat ook niet onderbouwd aangevoerd. Ook het verzoek om de zitting visueel en auditief te kunnen registreren is afgewezen, omdat dit naar het oordeel van de raad niet bevorderlijk is voor het verloop van de zitting en daar ook geen verzoek van de pers aan ten grondslag ligt.  

5.10 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klachten terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.11 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet  het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet tegen de beslissingen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs H.B. de Regt, B.J. Sol, J.J. Trap, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2011.

 

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.