Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-04-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1551
Zaaknummer
R. 3483/10.113
Inhoudsindicatie
Klacht oorspronkelijk ingediend in 2003. Klager heeft lange tijd bericht van de Raad van Toezicht afgewacht. Na hervatting van de behandeling heeft de advocaat van klager in de klachtzaak meerdere brieven van de Raad van Toezicht onbeantwoord gelaten. Klager verzocht nog weer later, in juni 2009, hervatting van de klachtbehandeling. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 januari 2003 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.
Klager heeft zijn klacht oorspronkelijk op 24 januari 2003 bij de Raad van Toezicht ingediend.
In februari 2003 heeft verweerder aan de toenmalige deken meegedeeld dat klager hem had verzocht te berichten dat hij zijn klacht introk.
Vervolgens heeft klager bij brief van 21 april 2004 opnieuw een klacht tegen verweerder ingediend over meerdere zaken die verweerder in behandeling had. Naar aanleiding van een brief van 2 mei 2004 van klager is de klacht tegen verweerder weer in behandeling genomen. In die procedure deelde klager bij brief van 24 mei 2004 mee dat hij de zaak op non-actief wenste te zetten. Vervolgens heeft klager bij brief van 12 juli 2004 meegedeeld dat hij zijn klacht weer op actief wilde zetten. Klager heeft in december 2007 bij de Raad van Toezicht geïnformeerd naar de voortgang van de klacht. De deken heeft hierop het onderzoek (weer) opgepakt.
Naar aanleiding van een schriftelijke reactie van verweerder heeft de Raad van Toezicht op 3 april 2008, 16 april 2008 en 26 juni 2008 brieven gestuurd aan mr. K., die sinds februari 2008 optrad als raadsman van klager in de klachtzaak. In de genoemde brieven is mr. K. gevraagd een reactie (repliek) te sturen.
Bij brief van 26 juni 2008 aan mr K. heeft de Raad van Toezicht het volgende meegedeeld:
“Sinds ik u liet weten dat de termijn voor het nemen van een conclusie van repliek zou eindigen op 30 april jl. heb ik niets meer van u vernomen. Inmiddels zijn er 2 maanden verstreken. Om die reden ga ik er van uit dat de heer C(…) [klager, RvD] zijn klacht tegen mr. D. [verweerder, RvD] niet wenst te handhaven en zal ik overgaan tot sluiting van dit klachtendossier.”
Op de brieven van de Raad van Toezicht heeft mr. K. niet gereageerd.
In maart 2009 heeft klager telefonisch contact opgenomen met de Raad van Toezicht. Toen is klager meegedeeld dat het dossier was gesloten. Klager heeft vervolgens bij brief van 19 juni 2009 de Raad van Toezicht gevraagd de klachten tegen verweerder (weer) in behandeling te nemen.
1.2 Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 14 juli 2010.
1.3 Bij beslissing van 26 juli 2010 heeft de voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing is aan klager verzonden op 24 augustus 2010.
1.4 Bij brief van 7 september 2010, door de Raad op dezelfde datum ontvangen, heeft mr. F.J. Kremer namens klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.
1.5 Bij brief van 17 december 2010 heeft de deken enkele tot het dossier behorende stukken aan de Raad toegezonden.
1.6 Bij brief van 7 februari 2011 heeft mr. Kremer stukken aan de Raad toegezonden.
1.7 Bij brief van 7 februari 2011 heeft verweerder stukken aan de Raad toegezonden.
1.8 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.9 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 21 februari 2011, alwaar klager en verweerder zijn verschenen. Klager werd bijgestaan door mr. Kremer.
2. FEITEN
2.1 Tegen de feiten, als zodanig vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.
3. DE KLACHT EN HET VERZET
3.1 Klager maakt verweerder terzake van de door verweerder voor klager verrichte werkzaamheden in de periode 2001 tot medio 2004 diverse verwijten.
3.2 De klacht behelst de verwijten die door de deken zijn vermeld in diens samenvatting van 13 juli 2010. Tegen de opsomming van de deken is door geen van partijen bezwaar gemaakt, zodat de Raad uitgaat van die samenvatting en daarnaar kortheidshalve verwijst.
3.3 In het verzet heeft klager – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
a. ten onrechte oordeelt de voorzitter dat klager in 2003 over (vrijwel) hetzelfde feitencomplex als in 2009 een klacht heeft ingediend tegen verweerder. De eerste klacht was van 24 januari 2003, terwijl bij de tweede klacht van 2 mei 2004 de klacht door klager werd uitgebreid;
b. klager bestrijdt dat hij zijn klacht tegen verweerder in 2003 aanvankelijk zou hebben ingetrokken. Verweerder heeft dit destijds aan de toenmalige deken bericht. Klager heeft echter nimmer aanleiding gezien zijn klachten tegen verweerder in te trekken;
c. klagers brief van 12 juli 2004, waarin hij verzocht zijn klachten tegen verweerder weer op actief te zetten, is door de Raad van Toezicht onbeantwoord gebleven. Het kan klager niet euvel niet worden geduid dat hij er van uit is gegaan dat de behandeling van zijn klachten de nodige tijd met zich zou brengen;
d. het is niet aan klager, maar aan zijn toenmalige raadsman mr. K., te wijten dat na de brief van verweerder van 12 februari 2008 [bedoeld zal zijn: 15 februari 2008, RvD] ruim een jaar niet is gereageerd. Mr. K. heeft zijn verplichtingen jegens klager veronachtzaamd;
e. de door de voorzitter genoemde feitelijke complexiteit van de diverse zaken mag niet in de weg staan aan een inhoudelijke behandeling en is niet in strijd met een goede tuchtprocesorde. De veelheid van grieven lijkt volgens de deken in zijn voorlopig oordeel hout te snijden. De rechtszekerheid voor verweerder dient te wijken voor het belang van klager.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 Ter zitting van 21 februari 2011 heeft de Raad de behandeling van het verzet vooralsnog beperkt tot het oordeel van de voorzitter omtrent de kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht. Daarbij is meegedeeld dat de behandeling van het verzet zal worden voortgezet, indien de Raad zou beslissing dat klager ontvankelijk is in zijn (oorspronkelijke) klacht.
4.2 De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit heeft vermeld onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing, dat er -zakelijk weergegeven- op neer komt dat het beginsel van rechtszekerheid meebrengt dat een klacht binnen een redelijke termijn moet worden ingediend.
4.3 De Raad is van oordeel dat de tijdsduur die is verstreken sinds het verzoek van klager tot het activeren van de klacht uit 2004 tot eind 2007 niet aan klager kan worden toegeschreven.
Nu echter vervolgens aan de toenmalige raadsman van klager in meerdere brieven is gevraagd om een reactie (repliek) op het laatste stuk van verweerder en deze reactie is uitgebleven, zelfs nadat op 26 juni 2008 een brief was gestuurd waarin de Raad van Toezicht meedeelde dat het dossier werd gesloten, moet naar het oordeel van de Raad worden aangenomen dat de rechtszekerheid meebrengt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Dit tijdsverloop moet aan klager worden toegeschreven, daar hij in die periode door zijn toenmalige raadsman werd vertegenwoordigd. Daardoor is bij verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de klacht niet meer door de tuchtrechter behandeld zou worden. De reactie van klager zelf in maart respectievelijk juni 2009 kwam derhalve te laat.
4.4 Het voorgaande brengt mee dat de Raad zich verenigt met het oordeel van de voorzitter dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Het verzet is daarom ongegrond.
5. BESLISSING
5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. R. de Haan, mr. W.J. Hengeveld, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2011.
griffier voorzitter