Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1982

Zaaknummer

R. 3583/10.213

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt de advocaat dat deze tegen haar is opgetreden als advocaat van haar werkgever, een stichting, alsmede als advocaat van de directeur van de stichting. Volgens klaagster diende de advocaat daarmee een tegenstrijdig belang. De klacht behelst voorts dat de advocaat niet is ingegaan op vragen van klaagster in een brief waarin zij om opheldering verzocht over de positie van de advocaat. De bepalingen van gedragsregel 7 strekken slechts ter bescherming van de cliënten van de betrokken advocaat. Een wederpartij van die cliënten kan zich daarop niet beroepen. De (tweede) brief van klaagster met vragen over het optreden van de advocaat is beantwoord met een verwijzing naar het bestuur van de stichting, daar de opdracht aan de advocaat was ingetrokken. De advocaat heeft niet onzorgvuldig jegens de klaagster gehandeld. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 17 september 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 9 december 2010.

1.2 Bij brief van 19 april 2011 heeft klaagster stukken aan de Raad toegezonden.

1.3 Bij brief van 19 mei 2011 heeft de gemachtigde van verweerster stukken aan de Raad toegezonden.

1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.5 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 6 juni 2011, alwaar klaagster is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot. Verweerster is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde.

 

FEITEN

2.1 Klaagster is in dienst geweest van Stichting P., gevestigd te Den Haag.

2.2 Tot mei 2010 was mevrouw R. werkzaam als algemeen directeur van Stichting P.

2.3 Stichting P. had een bestuur bestaande uit drie personen, waarvan de secretaris/penningmeester de echtgenoot is van mevrouw R.

2.4 Tot in de loop van juni 2010 heeft verweerster de belangen van mevrouw R. en Stichting P. behartigd terzake van het volgende.

In januari 2010 zouden bij contante betalingen door cliënten van de door Stichting P. geëxploiteerde kliniek onregelmatigheden zijn geconstateerd. Daarbij was het vermoeden gerezen dat mevrouw R. daarbij betrokken was geweest. Het personeel, onder wie klaagster, heeft zich in gezamenlijkheid hierover tot het bestuur van de stichting gewend. Er ontstond een bestuurscrisis die erin resulteerde dat twee bestuursleden zijn afgetreden.

2.5 In verband met de voormelde gebeurtenissen heeft verweerster bij brief van 21 mei 2010 het volgende aan klaagster meegedeeld:

“Namens mevrouw R. [RvD], algemeen directeur van de stichting P. [RvD], uw werkgever, richt ik mij tot u terzake van het navolgende.

Het is cliënte duidelijk geworden dat u tezamen met andere collega’s een lastercampagne jegens cliënte bent begonnen. U bent daar zelfs zover in gegaan dat u gedurfd heeft bij de accountant inzage te vragen in de salarisgegevens van mevrouw R. en bij diverse externe instanties ongefundeerde, onbewezen uitspraken betreffende mevrouw R. hebt laten doen. U beschadigt willens en wetens de reputatie van mevrouw R. waardoor zij schade lijdt en waarvoor u persoonlijk aansprakelijk bent. Ik verzoek en voor zover nodig sommeer u uw acties per direct te staken.

Over de arbeidsrechtelijke consequenties van uw handelen zult u separaat bericht worden.”

2.6 Bij brief van 26 mei 2010 heeft klaagster op de brief van 21 mei 2010 van verweerster gereageerd. Klaagster verzocht in die brief aan verweerster of zij niet alleen namens mevrouw R., maar ook namens de stichting optrad. Klaagster heeft daarbij gewezen op uiteenlopende belangen.

2.7 Bij brief van 8 juni 2010 heeft verweerster het volgende aan klaagster meegedeeld:

“U bent in dienst van de stichting P.  [RvD]. De Stichting heeft een bestuur. Algemeen directeur van de stichting en volledig bevoegd is mevrouw R. [RvD]. Binnen de arbeidsrelatie hebt u te maken met de algemeen directeur en niet met het bestuur van de stichting. Algemeen directeur is mevrouw R. [RvD]. en ik adviseer haar in deze.”

2.8 Bij brief van 7 juli 2010 heeft klaagster op laatstgenoemde brief gereageerd.

2.9 Bij brief van 14 augustus 2010 heeft klaagster aan verweerster verzocht mee te delen of zij nog namens mevrouw R. en klaagsters werkgeefster optrad en, indien dit niet het geval was, sinds wanneer en waarom verweerster haar belangenbehartiging in de zaak had beëindigd en eventueel of verweerster de zaak aan een collega had overgedragen.

2.10 Bij brief van 13 september 2010 heeft verweerster aan klaagster meegedeeld dat klaagster zich voor de beantwoording van haar vragen tot het bestuur van stichting P. diende te wenden.

 

KLACHT

3.1 De klacht behelst de volgende verwijten:

a. verweerster heeft de gedragsregels niet in acht genomen door, ondanks het bestaan van een belangentegenstelling, op te treden namens mevrouw R. en namens de Stichting P. als werkgeefster van klaagster;

b. verweerster is niet ingegaan op de vraag uit de brief van klaagster van 14 augustus 2010 waarin zij verweerster dus opheldering verzocht.

 

VERWEER

4. Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Klachtonderdeel a

5.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat het vaste jurisprudentie is dat de bepalingen inzake het optreden van de advocaat in een tegenstrijdig belang, in het bijzonder de bepalingen van gedragsregel 7, slechts strekken ter bescherming van de cliënten van de advocaat. Een wederpartij van die cliënten kan zich daarop niet beroepen. Vgl. Hof van Discipline 27 augustus 1990, 1355, Advocatenblad 1991, p. 174.

5.2 In de onderhavige zaak is verweerster opgetreden namens mevrouw R. en namens de Stichting P., waarbij klaagster de positie had van de wederpartij van de cliënten van verweerster.

5.3 Gelet op het voorgaande kan klaagster zich niet beklagen over een mogelijk tegenstrijdig belang bij het optreden van verweerster.

5.4 Verder overweegt de Raad dat niet gesteld of gebleken is dat verweerster jegens klaagster onjuiste mededelingen heeft gedaan, dan wel mededelingen waarvan zij de onjuistheid had behoren te kennen.

5.5 De Raad is dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat verweerster zich jegens klaagster heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.6 Als regel geldt dat de advocaat in zijn contacten met derden misverstand dient te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt.

5.7 In haar brief van 26 mei 2010 heeft klaagster aan verweerster verzocht mee te delen of zij niet alleen namens mevrouw R., maar ook namens de Stichting P. optrad.

Die vraag heeft klaagster voldoende duidelijk beantwoord met haar brief van 8 juni 2010. Klaagster kon daaruit opmaken dat verweerster optrad namens de Stichting en namens mevrouw R.

5.8 De brief van klaagster van 14 augustus 2010 heeft verweerster op 13 september 2010 beantwoord met de mededeling dat klaagster zich voor het antwoord op haar vragen tot het bestuur van de Stichting P. diende te wenden.

Uit het verweer volgt dat het verweerster, mede gelet op haar geheimhoudingsverplichting, op dat moment niet meer vrij stond om namens de Stichting P. mededelingen aan klaagster te doen, daar aan verweerster op 7 juli 2010 was verzocht haar werkzaamheden voor de Stichting te beëindigen. Dit hield verband met de omstandigheid dat de Stichting toen weer een compleet bestuur had, aan wie de bestuursbevoegdheid toekwam.

Uit het verweer blijkt ook dat verweerster per gelijke datum haar werkzaamheden voor mevrouw R. heeft beëindigd.

5.9 Onder de vermelde omstandigheden treft verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt van de wijze waarop zij klaagsters vragen heeft beantwoord. Dat verweerster mogelijk eerder op klaagsters brief van 14 augustus 2010 had kunnen reageren, doet aan dit oordeel niet af.

5.10 Klachtonderdeel b is eveneens ongegrond.

 

BESLISSING

6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. L.P.M. Eenens, mr. J.P. Heinrich, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2011.

 

griffier          voorzitter