Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-11-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2275
Zaaknummer
11-29
Inhoudsindicatie
Indienen van stukken waarvan onmiskenbaar is dat deze op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Indienen van stukken waarvan verweerder weet dan wel behoort te weten dat die onjuist zijn. Door middel van brieven zich buiten de wederpartij om tot de rechtbank wenden. Zich onnodig kwetsend en grievend uitlaten over de wederpartij. Schenden van de privacy van de wederpartij. Klacht ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Arnhem
BESLISSING d.d. 28 november 2011
in de zaak 11-29
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 2 maart 2011 binnen¬gekomen klacht van:
k l a a g s t e r
tegen:
v e r w e e r d e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 1 maart 2011, door de raad ontvangen op 2 maart 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 5 september 2011 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en de in deze brief genoemde (4) bijlagen.
2 Klacht
2.1 De klacht van klaagster houdt samengevat en zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:
(i) zich in de procedure te hebben bediend van twijfelachtige methoden, in die zin dat verweerder als bijlage bij de door hem ingediende processtukken in de echtscheidingsprocedure, rapportages en emailberichten heeft overgelegd, die, naar hem onmiskenbaar bekend was, op onrechtmatige wijze waren verkregen;
(ii) zich in het begin van de echtscheidingsprocedure tot twee keer toe buiten de toenmalige advocaat van klaagster om, rechtstreeks tot de rechtbank te wenden, terwijl de procedure voor uitspraak stond;
(iii) zich zonder voorafgaand overleg, laat staan voorafgaande instemming van de advocaat van klaagster, mr. K., rechtstreeks tot de rechter te hebben gewend bij brief van 6 september 2010 en niet, toen mr. K. daarom verzocht deze brief te hebben teruggenomen, terwijl bovendien in die brief een groot aantal onwaarheden stonden;
(iv) aan de rechtbank jaarstukken te hebben overgelegd waarvan hij weet, althans behoorde te weten dat die onjuist zijn;
(v) zich onnodig kwetsend en grievend over klaagster te hebben uitgelaten door de termen “inhalige Gooische vrouw” en “valse slinkse vrouw met een excessief uitgavepatroon” te bezigen; verweerder heeft de privacy van klaagster ernstig geschonden.
3 Feiten
Voor de beoordeling van de klachtonderdelen kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Klaagster is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met de heer T, voor wie verweerder als advocaat optreedt.
3.2 Mr. L assisteert als advocaat mr. K, die als advocaat de belangen van klaagster in de betreffende echtscheidingsprocedure behartigt, voorzover het betreft de aspecten van vennootschapsrecht en de financiële aspecten die in het kader van de echtscheidingsprocedure aan de orde zijn geweest en zullen komen.
3.3 Over en weer is veel geprocedeerd, waarbij het zo nu en dan hoog opliep. Na een groot aantal procedures en maritale beslagen, is de echtscheiding in april 2009 ingeschreven. Ook loopt de omgangsregeling met de kinderen goed, is de echtelijke woning in de verkoop en wordt de definitieve alimentatiebeschikking verwacht. Tenslotte verwachten partijen dat de rechtbank Amsterdam op korte termijn een deskundige zal benoemen voor boekenonderzoek naar de bedrijven van de man.
3.4 Klaagster heeft in de zomer van 2009 bij de Haarlemse deken geklaagd over het zich rechtstreeks door verweerder buiten de toenmalige advocaat van klaagster om tot de rechtbank wenden, terwijl de procedure voor uitspraak stond. Klaagster heeft die klacht toen niet doorgezet.
3.5 Bij beschikking van 14 juli 2010 heeft de rechtbank Amsterdam onder meer bepaald dat “de behandeling omtrent de definitieve vaststelling van het levensonderhoud van de kinderen en de vrouw pro forma wordt voortgezet op 16 september 2010 (…) De man wordt in de gelegenheid gesteld om daar uiterlijk op 6 september 2010 op te reageren;” Daarnaast heeft de rechtbank in die beschikking bepaald dat: “de behandeling omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap (…) pro forma wordt voorgezet op 16 september 2010. (…) Partijen dienen voorts uiterlijk vier weken vóór voornoemde datum de in artikel 9.2 van het procesreglement scheidingsprocedure genoemde bescheiden te hebben overgelegd, waarna partijen tot 10 dagen vóór voornoemde pro forma datum op de door de wederpartij in te dienen stukken kunnen reageren”. Verweerder bericht de rechtbank vervolgens bij brief van 6 september 2010 omtrent de voorlopige alimentatievaststelling en de boedelscheiding.
4 Beoordeling klachtonderdeel (i)
4.1 Het betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij.
4.2 Als uitgangspunt geldt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goed dunkt. Die vrijheid van de advocaat is echter niet onbeperkt. Deze kan ondermeer ingeperkt worden, indien de advocaat (i) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (ii) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (iii) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.3 Klaagster verwijt verweerder rapportages en e-mail te hebben overgelegd waarvan onmiskenbaar was dat deze op onrechtmatige wijze was verkregen. Verweerder stelt hiertegenover dat de rapportages en berichten afkomstig waren van zijn cliënt en dat voor hem niet onmiskenbaar was en behoefde te zijn dat deze stukken op onrechtmatige wijze waren verkregen, voorzover daar al sprake van zou zijn.
4.4 De raad oordeelt dat niet onmiskenbaar is komen vast te staan dat de door verweerder overgelegde rapportages en e-mail onrechtmatig was verkregen. Hierdoor heeft verweerder in het licht van de hiervoor geformuleerde maatstaf niet tuchtrechterlijk verwijtbaar gehandeld.
4.5 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5 Beoordeling klachtonderdelen (ii) en (iii)
5.1 De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen nu beide klachtonderdelen betrekking hebben op de vraag of verweerder zich door middel van brieven buiten de wederpartij om tot de rechtbank mocht wenden, terwijl de procedure voor uitspraak stond. De eerste keer was in oktober 2008, de tweede keer in september 2010.
5.2 In verband met de eerste keer in oktober 2008 voert verweerder aan zich de exacte omstandigheden rondom het zich wenden tot de rechtbank niet meer goed te kunnen herinneren, nu dit lang geleden is. Verweerder meent zich te herinneren dat de rechtbank na een zitting op 5 september 2005 (bedoeld zal zijn 2008) beide partijen gelegenheid heeft gegeven binnen één à anderhalve week nadien nog een schriftelijke toelichting te geven en vervolgens elkaars toelichting weer te mogen becommentariëren.
5.3 Klaagster en verweerder verschillen van mening omtrent de feiten. De raad kan de feiten ook ten aanzien van deze klachtonderdeel niet aan de hand van de overgelegde stukken vaststellen. De raad wijst er in dit verband bovendien op dat dit onderdeel van dit klachtonderdeel kennelijk al onderwerp is geweest van een door klaagster bij de deken te Haarlem in de zomer van 2009 ingediende klacht, maar dat zij deze klacht destijds niet heeft doorgezet.
5.4 Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van de tweede keer in oktober 2010 niet tuchtrechterlijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de hiervoor onder 3.5 opgesomde feiten blijkt immers dat de rechtbank in haar beschikking van 14 juli 2010 de cliënt van verweerder in de gelegenheid heeft gesteld om uiterlijk op 6 september 2010 te reageren op een door klaagster uiterlijk op 19 augustus 2010 in het geding te brengen processtuk in verband met de definitieve vaststelling van het levensonderhoud van de kinderen en klaagster zelf. Verweerder heeft zich aan die instructies gehouden.
5.6 Hieruit volgt tevens dat verweerder niet de voorafgaande instemming van de advocaat van klaagster behoefde teneinde de brief van 6 september 2010 aan de rechtbank te kunnen zenden. Verweerder hoefde deze brief evenmin terug te nemen.
5.7 Beide klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
6. Beoordeling klachtonderdeel (iv)
6.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt de hiervoor onder 4.2 genoemde maatstaf.
6.2 Klaagster en verweerder verschillen over en weer van mening over de vraag in hoeverre de aan de rechtbank overgelegde jaarstukken juist zijn. Deze vraag dient in het kader van de tussen klaagster en verweerder aanhangige procedure terzake van de boedelscheiding door de civiele rechter te worden beantwoord. De raad is van oordeel dat uit de zich in het klachtdossier bevindende stukken niet kan worden afgeleid dat de aan de rechtbank overgelegde jaarstukken apert onjuist zijn.
6.3 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
7. Beoordeling klachtonderdeel (v)
7.1 Ook bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt de hiervoor onder 4.2 geformuleerde maatstaf.
7.2 Klaagster verwijt verweerder zich onnodig grievend en kwetsend over klaagster te hebben uitgelaten door de termen “inhalige Gooische vrouw” en “valse slinkse vrouw met een excessief uitgavenpatroon” te bezigen. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder deze termen heeft gebruikt. Verweerder ontkent dit ook. De raad kan de juistheid van door klager gemaakte verwijten dus niet vaststellen.
7.3 Dit klachtonderdeel is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. , voorzitter, , , , , leden, met bijstand van mr. als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2011.
voorzitter griffier