Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-08-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1967
Zaaknummer
H 253 - 2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Het advocatentuchtrecht geldt voor een advocaat in diens hoedanigheid van penningmeester van een Raad van Toezicht alleen indien hij zich in die hoedanigheid zodanig misdraagt dat het vertrouwen in de advocatuur daardoor is geschaad.
Inhoudsindicatie
Het staat een penningmeester van de Raad van Toezicht vrij om betaling van de ordebijdrage en boetes te vorderen en namens de deken mede te delen dat bij uitblijven van betaling een dekenbezwaar zou worden ingediend. Beroep op verrekening betreft een civielrechtelijke kwestie.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
H 253-2010 Verzet
Raad van Discipline
in het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
het verzet tegen de voorzittersbeslissing d.d. 22 december 2010, verzonden op 3 januari 2011,
betreffende een klacht van:
mr. ,
klaagster,
tegen
mr. ,
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de verzetprocedure.
Bij faxbericht d.d. 14 januari 2011, heeft klaagster verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 22 december 2010, welke beslissing aan klager, verweerster en de deken werd toegezonden op 3 januari 2011.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van de raad van 6 juni 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 12 april 2011. Daarbij werd hen medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 23 mei 2011. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Bij de mondelinge behandeling zijn noch klaagster noch verweerder verschenen. Verweerder heeft de raad bij brief d.d. 19 mei 2011 bericht te willen volstaan met een enkele opmerking over het verzetschrift in zijn brief en geen aanvullende opmerkingen te hebben die hij ter mondelinge behandeling naar voren zou willen brengen. Klaagster heeft de raad bij faxbericht d.d. 6 juni 2011 verzocht de mondelinge behandeling van de zaak aan te houden, omdat zij vanwege haar gezondheidstoestand niet in staat was te verschijnen.
Gelet op het ontbreken van een medische verklaring, het belang van de zaak en tevens gelet op de eerdere aanhouding van de behandeling is de raad van oordeel dat het aanhoudingsverzoek van klaagster moet worden afgewezen.
2. De feiten
2.1. Op 24 november 2009 is door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten te X.een factuur betreffende de ordebijdrage ordejaar 2009/2010 ad € 577,66 aan klaagster toegestuurd. Verweerder, als penningmeester van die Raad van Toezicht, heeft klaagster bij brief d.d. 28 januari 2010een aanmaning toegezonden, waarbij hij aan klaagster heeft bericht dat zij naast de ordebijdrage 2009/2010 tevens een boete van € 25,-- verschuldigd was.
2.2. Klaagster heeft verweerder per fax d.d. 30 maart 2010 bericht de door haar verschuldigde ordebijdrage te compenseren met door haar geleden schade ingevolge het onrechtmatig optreden van de orde van advocaten in het arrondissement X, althans het bureau der orde, in het bijzonder mw. mr. Y./de deken.
2.3. Verweerder heeft per fax d.d. 30 september 2010 aan klaagster bericht dat ter zake van de ordebijdrage 2009/2010 met inbegrip van de door klaagster verschuldigde boetes een bedrag van € 802,66 verschuldigd was. Verweerder sommeerde klaagster voor 7 oktober 2010 tot betaling over te gaan, bij gebreke waarvan verweerder tot incasso zou overgaan en mogelijk ook een dekenbezwaar zou worden ingediend. Verweerder schreef in voormelde brief onder meer het volgende:
„U zult overigens begrijpen dat er voor u geen enkele grondslag bestaat om genoemde ordebijdrage, inmiddels vermeerderd met boetes, niet te voldoen. Eerder hebt u aangegeven dat u meent dat jegens u onrechtmatig is gehandeld door de Orde van Advocaten in het arrondissement X., althans het Bureau van de Orde, maar hiervan is absoluut geen sprake.“
2.4. Verweerder heeft per fax d.d. 13 oktober 2010 aan klaagster bericht dat, nu van haar geen betaling was ontvangen, een incassoprocedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt zou worden alsmede dat een dekenbezwaar zou worden ingediend.
2.5. Klaagster heeft bij brieven d.d. 13 en 15 oktober 2010, bij het bureau van de orde te X. ingekomen per fax d.d. 20 oktober 2010, gereageerd op de brief van verweerder d.d. 13 oktober 2010. Verweerder heeft klaagster per fax d.d. 15 oktober 2010 bericht dat de inhoud van de brieven d.dis. 13 en 15 oktober 2010 geen wijziging bracht in zijn standpunt dat verweerster de ordebijdrage, vermeerderd met boetes, gewoonweg verschuldigd was.
3. De klacht
3. De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van penningmeester van de raad van toezicht van de orde van advocaten te X. op intimiderende en onoorbare wijze geprobeerd betaling van de bijdrage over het ordejaar 2009/2010 met boetes van in totaal € 802,66 af te dwingen, terwijl deze niet verschuldigd was in verband met een compensabele tegenvordering.
2. Verweerder heeft klaagster onvoldoende gemotiveerd medegedeeld, waarom hij van oordeel was dat klaagster geen compensabele tegenvordering had.
3. Het was niet aan verweerder om te dreigen met een dekenbezwaar, dat is slechts voorbehouden aan de deken.
4. Beslissing van de voorzitter
4. De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen omdat niet is gebleken dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van penningmeester van de Raad van Toezicht zodanig heeft gedragen (i.e. misdragen) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. Verweerder kan naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5. Het verzet
5. Klaagster heeft in haar verzet naar voren gebracht dat het oordeel van de voorzitter niet onpartijdig/objectief is, dat de aan de beslissing ten grondslag gelegde feiten onjuist dan wel onvolledig zijn, o.a. doordat aan essentiële feiten voorbij is gegaan, en dat sprake is van een drogredenering waarbij bewust naar de ongegrondverklaring is toe geredeneerd..
6. Beoordeling van het verzet
6.1. De raad is van oordeel dat het feit dat de voorzitter, die de gewraakte voorzittersbeslissing heeft gegeven,
zowel als voorzitter betrokken was bij een andere beslissing (met kenmerk B206/2009), waarbij een door de deken tegen klaagster ingediend dekenbezwaar gegrond werd verklaard,
als de door klaagster tegen diezelfde deken ingediende klacht niet tijdens de mondelinge behandeling waarbij dat dekenbezwaar werd behandeld, gelijktijdig heeft behandeld,
als een door klaagster gedaan verzoek tot rectificatie van de beslissing met kenmerk B206-2009 heeft afgewezen,
niet de conclusie rechtvaardigt dat de voorzitter de onderhavige klacht niet onpartijdig en objectief zou kunnen beoordelen.
6.2. Klaagster stelt voorts in haar verzetschrift dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht enkele feiten buiten beschouwing heeft gelaten. Nog los van de vraag of klaagster erin is geslaagd om de door haar gestelde feiten aannemelijk te maken, is de raad van oordeel dat de door klaagster in het verzetschrift gestelde feiten niet tot een andere beoordeling van de klacht zouden kunnen leiden.
6.3. De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat het advocatentuchtrecht alleen voor verweerder in zijn hoedanigheid van penningmeester van Raad van Toezicht geldt als hij zich in die hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. De voorzitter heeft voorts met juistheid vastgesteld dat klaagster de verschuldigdheid van de ordebijdrage en boetes niet betwist, maar dat zij een beroep doet op verrekening met een door haar gestelde vordering op de Orde, welke vordering door de Orde is betwist. Meer dan het betwisten van de vordering hoefde verweerder niet te doen. Het is dan aan klaagster om bij de civielrechtelijke rechter aannemelijk te maken dat haar beroep op verrekening gegrond is. Dat is een kwestie van civielrechtelijke en niet van tuchtrechtelijke aard. Het stond verweerder dan ook vrij om in zijn hoedanigheid van penningmeester betaling van de ordebijdrage en boetes te vorderen. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat verweerder klaagster namens de deken heeft bericht dat deze, bij het uitblijven van betaling, zou overgaan tot het indienen van een dekenbezwaar. Ook dit stond verweerder naar het oordeel van de raad vrij.
6.4. De raad concludeert dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot een vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmede de raad zich verenigt. Mitsdien zal het verzet als ongegrond moeten worden afgewezen.
7. Beslissing
De raad verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, in tegenwoordigheid van mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken ter openbare zitting van de raad d.d. 29 augustus 2011.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. R.P.G. Houterman,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 30 augustus 2011
Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.