Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2281

Zaaknummer

11-97

Inhoudsindicatie

Advocaat wordt verweten onvoldoende met zijn cliënt (klager) overleg te hebben gepleegd een oproep voor een zitting niet te hebben doorgestuurd en niet met bekwame spoed het dossier te hebben afgegeven toen hem daarom werd verzocht. De raad overweegt dat niet is komen vast te staan dat onvoldoende overleg is gepleegd, dat de advocaat – ook al was hij nog maar een paar maanden in dienst en had zijn patroon hem anders geïnstrueerd – wel de oproep aan zijn cliënt had moeten doorsturen en dat de onderhavige klacht geen rechtvaardiging was om het dossier niet direct af te geven. Klacht ten dele gegrond. In het feit dat de advocaat nog maar net beedigd was vond de raad wel een reden om af te zien van een maatregel.

Uitspraak

11-97

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 25 augustus 2011 heeft mr. H.H. Tan, toen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

     

X,

     wonende te A,

     klager,

     hierna: klager

     

     tegen:

         

     mr. Y,

     advocaat te A,

     beklaagde,

     hierna: verweerder

     

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 10 oktober 2011 waar verweerder, bijgestaan door een kantoorgenoot en waarnemend patroon van verweerder, en genoemde deken zijn verschenen.

Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en de mrs. P.R.M. Noppen, C.J. Lunenberg-Demenint, C.J.M. de Vlieger, G.R.M. van den Assum, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht van klager luidt als volgt.

a.

Verweerder heeft verzuimd tijdig met klager contact op te nemen in een procedure bij de Centrale Raad van Beroep om met hem te overleggen of er nieuwe medische informatie  voorhanden was.

b.

Verweerder heeft verzuimd de oproep voor de mondelinge behandeling bij de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2010 aan klager toe te zenden.

c.

Verweerder heeft verzuimd het dossier aan de opvolgend advocaat van klager over te dragen.

3.

De deken heeft met deze klacht ambtshalve meegeklaagd, omdat hij meent dat verweerder, door te handelen zoals hij heeft gedaan, niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

Medio 2009 heeft klager mr. Z, die toen op het kantoor van verweerder werkzaam was, benaderd voor het instellen van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep in een Ziektewet zaak. Bij brief d.d. 8 juli 2009 heeft Z klager laten weten, dat zonder medische gegevens, waaruit zou kunnen blijken, dat klager wel degelijk arbeidsongeschikt was, zijn zaak niet haalbaar zou zijn en heeft hij verzocht een bijgevoegde medische verklaring te ondertekenen en gegevens te verschaffen over zijn medische behandelaars. In eerste instantie heeft Z geprobeerd een toevoeging voor klager te verkrijgen. Nadat de toevoeging was afgewezen heeft Z klager bericht dat hij betalend voor hem zou optreden en klager verzocht een voorschot van € 500,00 betalen. Dit voorschot is niet voldaan.

Volgens klager zou vervolgens zijn afgesproken dat de kosten van Z mogelijk door DAS rechtsbijstand zouden worden betaald. In een brief van 30 oktober 2009 had DAS rechtsbijstand zich bereid verklaard om, indien klager de procedure bij de Centrale Raad van Beroep zou winnen, te overwegen de gemaakte proceskosten te vergoeden.

Verweerder ontkent dat die afspraak met Z is gemaakt en stelt dat genoemde brief eerst in de klachtprocedure bekend is geworden en eerder alleen een brief van DAS rechtsbijstand was ontvangen, waarin werd aangegeven dat een hoger beroep niet kansrijk werd geoordeeld. Er zou – aldus verweerder – een betalingsregeling met klager zijn overeengekomen, die echter niet is nagekomen, zodat Z zich aan de zaak heeft onttrokken.

Bij brief d.d. 12 augustus 2009 heeft Z aan klager geschreven, dat indien klager thans niet binnen een week zou laten weten, dat hij een nota van € 500,00 kon zenden hij zijn werkzaamheden zou staken en zich bij de Centrale Raad van Beroep als gemachtigde zou ontrekken. Verweerder stelt dat Z bij brief d.d. 1 oktober 2009 aan de Centrale Raad van Beroep heeft laten weten dat Z niet langer voor klager optrad en dat

Z zich als gemachtigde aan de zaak heeft onttrokken en voor correspondentie over de zaak naar het adres van klager heeft verwezen. Op dat moment waren de beroepsgronden al wel door Z opgesteld en aan de Centrale Raad van Beroep toegezonden. De Centrale Raad van Beroep stelt in een brief van 24 maart 2011 de brief van 1 oktober 2009 niet te hebben ontvangen. Bij brief van 16 december 2009 heeft Z klager laten weten dat hij per 31 december 2009 het kantoor van verweerder zou verlaten en dat het dossier aan verweerder zou worden overgedragen. Op het kantoor van verweerder is een oproep van de Centrale Raad van Beroep van 16 juni 2010 ontvangen voor een zitting op 4 augustus 2010. Deze oproep is niet naar klager doorgestuurd. Ook is verweerder niet op de zitting aanwezig geweest. Klager is op de zitting niet verschenen. Nadien heeft verweerder de (afwijzende) uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 september 2010 ontvangen. Bij brief van 6 september 2010 heeft verweerder deze uitspraak aan klager doorgezonden. Op 13 september 2010 heeft verweerder klager bericht dat hij het dossier zou archiveren. Vervolgens heeft klager verweerder verzocht om het dossier toe te zenden voor de overdracht van de zaak aan een andere advocaat. Medio december 2010 was het dossier nog niet overgedragen.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Toen de oproep voor de mondelinge behandeling werd ontvangen was verweerder nog maar twee maanden in dienst. Niet eerder dan nadat de oproep op zijn bureau terecht was gekomen was verweerder ermee bekend dat deze zaak bij hem in behandeling was. In overleg met zijn patroon heeft verweerder besloten de oproep niet door te zenden en niet ter zitting te verschijnen, omdat Z de behandeling van de zaak had neergelegd. Verweerder had weinig andere keus dan de instructies van zijn patroon op te volgen. Verweerder heeft het dossier niet eerder doorgezonden omdat inmiddels een klacht tegen hem was ingediend en hij het dossier voor zijn verweer nodig had.

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

In het klachtdossier bevindt zich geen brief aan klager waarbij Z aan klager meldt zich aan de zaak te hebben onttrokken en de Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven de brief van 1 oktober 2009, waarbij Z zich als gemachtigde aan de procedure heeft onttrokken, niet te hebben ontvangen. Als klager ervan uit mocht gaan dat Z de zaak bij zijn vertrek heeft overgedragen, is de bemoeienis van verweerder per 1 januari 2010 aangevangen. Klager ontkent niet dat hij de brief van Z van 8 juli 2009 heeft ontvangen, waarin wordt aangegeven dat nadere medische informatie nodig is om de zaak tot een goed einde te brengen. Door klager is niet gesteld – en dat is uit het klachtdossier ook niet aannemelijk geworden – dat klager na 1 januari 2010 met verweerder contact heeft opgenomen om deze medische informatie te bespreken. Om die reden oordeelt de raad – wat er zij van de overname van de zaak – de handelwijze van verweerder op het punt van het niet opvragen van nadere medische informatie niet klachtwaardig. Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Zelfs al zou het zo zijn dat verweerder niet eerder dan nadat de oproep voor de zitting op zijn bureau terecht was gekomen, bekend was geworden met het feit dat de zaak van klager door hem behandeld werd, dan had verweerder in ieder geval vanaf dat moment een zorgplicht jegens klager als cliënt of ex cliënt. Daarbij hoorde de verplichting om voor zijn (ex) cliënt bestemde berichten door te sturen zoals hij voor wat betreft de latere afwijzende beschikking van de Centrale Raad van Beroep ook heeft gedaan. Dat de patroon van verweerder aan verweerder een andere instructie had gegeven ontslaat verweerder niet van deze zorgplicht. Verweerder heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Wel zal de omstandigheid, dat verweerder nog maar kort advocaat was, meewegen bij het bepalen van de op te leggen maatregel.

Klachtonderdeel b. is derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Kort na de sluiting van het dossier bij brief van 13 september 2010 heeft verweerder van klager het verzoek ontvangen het dossier af te geven. Eerst na ontvangst van een aanmaningsbrief van de deken van 14 december 2010 heeft verweerder het dossier aan de opvolgend advocaat van klager toegezonden. Op een advocaat rust de verplichting om een dossier met bekwame spoed af te geven als daarom wordt gevraagd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van deze regel mocht worden afgeweken is de raad niet gebleken. Met name het argument van verweerder dat hij het dossier in verband met de klacht nodig had kan niet ter rechtvaardiging van de vertraging bij de afgifte dienen.

Klachtonderdeel c. is derhalve gegrond.

Maatregel

Gelet op het feit, dat verweerder, toen de tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen zich voordeden, nog maar zeer kort advocaat was en ter zitting is gebleken, dat de werkdruk van verweerder toen hoog en de begeleiding gering was, is de raad van oordeel dat volstaan kan worden met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Klachtonderdeel a. is ongegrond. De klachtonderdelen b. en c. zijn gegrond. Aan verweerder wordt geen maatregel opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2011.

Griffier      Voorzitter