Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1753

Zaaknummer

10-426U

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar tegen patroon van stagiaire-ondernemer.Stage is door besluit raad van toezicht beëindigd. Patroon heeft stagiaire onvoldoende begeleid en na door haar gegeven advies ten onrechte niet gecheckt of dit werd uitgevoerd. Patroon heeft aldus stagiaire onvoldoende behoed voor (de gevolgen van) die gedragingen. Voorwaardelijke schorsing van 3 maanden.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 juni 2011

in de zaak 10-426U

___________________________________________________________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 25 november 2011 binnengekomen bezwaar van:

De deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Utrecht

Hieronymusplantsoen 12

3512 KV  UTRECHT

tegen:

Mevrouw mr.

verweerster

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 23 november 2010, door de raad ontvangen op 25 november 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht het bezwaar tegen verweerster ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar tegen verweerster is behandeld ter zitting van de raad op 12 april 2011 in aanwezigheid van de deken en diens stafmedewerker mevrouw mr. L.M. Pesch en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de daarbij gevoegde stukken genummerd 1 t/m 3 met bijlagen. Daarnaast heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen van verweerster van 5 april 2011.

2. Bezwaar

het bezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat zij haar verplichtingen als patroon van mr. Z heeft veronachtzaamd door overtreding van :

a) de verplichtingen als bedoeld in artikel 5 lid 5 van de Stageverordening van 2005 door bij de dienstverlening van haar stagiaire mr. Z niet voldoende aandacht te schenken aan de dienstverlening aan de cliënt, de administratie en de boekhouding;

en van

b) de verplichtingen als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Stageverordening van 2005 door haar stagiaire mr. Z niet voldoende leiding te geven bij haar optreden voor cliënten.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het bezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Verweerster voert het patronaat over mr. Z. Mr. Z is op 25 juli 2008 beëdigd en is sindsdien werkzaam geweest als stagiaire-ondernemer te Utrecht. Mr. Z heeft op hetzelfde adres kantoor gehouden als verweerster maar tussen hen heeft geen samenwerking bestaan als bedoeld in de Samenwerkingsverordening.

3.3 Bij brief van 1 april 2010 (blz. 5 dossier) heeft mr. X zich beklaagd over mr. Z. Naar aanleiding daarvan heeft de deken op 15 april 2010 mr. Z en haar patroon uitgenodigd voor een bespreking. Dat gesprek heeft op 3 mei 2010 plaatsgevonden en er is door de deken een schriftelijk verslag van gemaakt (blz. 9 dossier).

3.4 De deken heeft geconstateerd dat mr. X bij beslissing van het Hof van Discipline van

4 september 2009 zelf is geschrapt als advocaat en dat mr. Z reeds geruime tijd diverse zaken behandelde voor mr. X. Het betrof enerzijds zaken voor mr. X in persoon als cliënt, maar anderzijds zaken die feitelijk door mr. X zelf voor andere cliënten werden behandeld. Verweersters stagiaire mr. Z zorgde er in die laatste gevallen slechts voor dat de stukken op het briefpapier van mr. Z, en door haar ondertekend, werden verzonden.  Het betrof zowel betaalde zaken als toevoegingszaken. In de toevoegingszaken vroeg mr. Z zelf de toevoeging aan bij de Raad voor de Rechtsbijstand, maar de zaken werden dan inhoudelijk door mr. X behandeld. Het ging daarbij vooral om vreemdelingenzaken. Mr. Z heeft zich niet vergewist van de identiteit en de rechtsvragen van de betreffende cliënten.

3.5 In een procedure bij de kantonrechter te Rotterdam trad mr. Z op voor mr. X als haar cliënt. In die procedure heeft mr. X een verzoek gedaan om een aantal partijen in vrijwaring te mogen oproepen. Dat verzoek is bij vonnis van 3 oktober 2008 afgewezen. In weerwil van dat vonnis heeft mr. Z één van die partijen bij exploit van 30 december 2008 toch in vrijwaring opgeroepen om in de procedure te verschijnen. De sectorvoorzitter kanton heeft zich bij brief van 5 maart 2009 over die werkwijze beklaagd bij mr. Z en bij brief van 17 maart 2009 bij verweerster. Verweerster heeft na rappel van 1 juli 2009 bij brief van 7 juli 2009 aan de sectorvoorzitter kanton geschreven dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De sectorvoorzitter heeft daarmee genoegen genomen en er is geen klacht ingediend.

3.6 Bij beschikking van 21 oktober 2010 heeft de raad van toezicht te Utrecht besloten dat het optreden van mr. Z dermate laakbaar is dat het aanleiding vormt tot ambtshalve beëindiging van de stage van mr. Z per die datum op grond van art. 26 Advocatenwet jo. art. 9 lid 1 sub d Stageverordening. In zijn beslissing van 16 maart 2011 heeft de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten het tegen de beslissing van de raad van toezicht te Utrecht door mr. Z ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

3.7 Op 12 november 2010 is aan mr. Z bericht dat haar inschrijving bij de raad voor rechtsbijstand is doorgehaald en op dezelfde datum is door de Raad voor Rechtbijstand een klacht tegen mr. Z bij de deken ingediend.

4. Beoordeling

4.1 Het bezwaar komt erop neer dat verweerster als patroon van mr. Z tekort is geschoten en zich onvoldoende heeft ingespannen om mr. Z te behoeden tegen de diverse gedragingen op basis waarvan haar stage uiteindelijk beëindigd is en mr. Z is uitgeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Zoals door de deken met verweerster besproken is geconstateerd dat mr. Z als strovrouw van mr. X is opgetreden, dat mr. Z op eigen naam toevoegingen heeft aangevraagd en heeft gedeclareerd terwijl deze zaken feitelijk door mr. X werden behandeld en mr. Z deze cliënten niet kende en dat mr. Z in een procedure die zij voor mr. X in persoon voerde in weerwil van een afwijzend vonnis een partij in vrijwaring heeft opgeroepen.

4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich inhoudelijk niet met de begeleiding van haar stagiaire mr. Z heeft bemoeid voor zover het zaken voor mr. X betrof, nu mr. Z die zaken niet aan haar voorlegde en dat zij, na ontvangst van de brief van de sectorvoorzitter kanton in maart 2009, mr. Z heeft geadviseerd geen zaken meer van mr. X. aan te nemen en de lopende zaken over te dragen. Verweerster heeft desgevraagd meegedeeld dat zij nadien niet heeft gevraagd en/of heeft gecontroleerd of mr. Z haar advies had opgevolgd, nu zij dit de verantwoordelijkheid van mr. Z vond.

 

4.3 De raad is van oordeel dat verweerster in elk geval vanaf de ontvangst van de brief van de sectorvoorzitter kanton in maart 2009 op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat mr. Z optrad voor mr. X. Verweerster heeft weliswaar mr. Z hierover geadviseerd maar door aan dat advies geen vervolg te geven is zij tekort geschoten in hetgeen van een patroon verwacht mag worden. Verweerster erkent dat zij niet heeft gecontroleerd of haar stagiaire mr. Z vervolgens daadwerkelijk haar banden met mr. X had door¬gesneden. Dit was beslist geboden. Uit de door verweerster bij haar brief aan de raad van 5 april 2011 overgelegde e-mailberichten blijkt evenwel dat verweerster in de periode na maart 2009 nog verschillende malen inhoudelijk overleg gehad heeft met mr. Z over zaken die zij nog altijd voor mr. X, althans voor cliënten van mr. X, behandelde. De raad leidt daaruit af dat verweerster op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat mr. Z nog altijd zaken deed met mr. X, maar dat zij daarop kennelijk geen verdere actie had ondernomen.

4.4 De raad is van oordeel dat verweerster zich, mede in het licht van de alarmsignalen die onder meer vanuit de rechtbank binnenkwamen, meer had moeten verdiepen in alle dossiers van mr. Z, ook van de zaken die mr. Z voor mr. X behandelde en dat zij had moeten nagaan of mr. Z haar dienstverlening aan mr. X werkelijk had beëindigd. Als zulks niet tot verweersters tevredenheid was verlopen dan had dat voor verweerster aanleiding moeten zijn om mr. Z daartoe nogmaals aan te sporen en haar zo nodig daarmee te helpen door duidelijke aanwijzingen te geven en had zij zich uiteindelijk tot de stagiairebegeleider of de deken moeten wenden. Door dit alles niet te doen, maar een afwachtende houding aan te nemen, acht de raad verweerster mede verantwoordelijk voor het slechte verloop, en de uiteindelijke beëindiging, van de stage van mr. Z.

Het bezwaar is dan ook gegrond.

5. Maatregel

De raad rekent het verweerster aan dat zij mr. Z onvoldoende heeft begeleid, maar vooral ook dat toen haar duidelijk was geworden dat mr. Z in een aantal verschillende opzichten handelde in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, zij in gebreke is gebleven met de begeleiding van en het toezicht op mr. Z en dat mede haar inadequate optreden uiteindelijk heeft geleid tot beëindiging van de stage van mr. Z. De raad acht daarom de na te noemen maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

- bepaalt dat deze schorsing niet zal worden tenuitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerster binnen de hierna vermelde proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, A. Gerritsen-Bosselaar, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2011.

 

voorzitter             griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.