Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-07-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1829

Zaaknummer

10-443A

Inhoudsindicatie

Klacht met betrekking tot vrijheid zich terug te trekken niet-ontvankelijk. Verzet deels gegrond, klacht ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 18 juli 2011

in de zaak 10-443A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 9 december 2010, bij de raad binnengekomen op 10 december 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 20 december 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 20 december 2010 aan klaagster is verzonden.

1.3 Bij brief van 30 december 2010, door de raad ontvangen op 4 januari 2011, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 mei 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die

  beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzet van klaagster bij brief van 30 december 2011, met bijlagen;

- de brief met bijlage van klaagster d.d. 31 december 2010, met bijlagen;

- de brief van klaagster d.d. 24 april 2011.

 

2 De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster:

    a. nadat zij voor klaagster een toevoeging had verkegen, heeft meegedeeld de zaak niet in behandeling te nemen;

 b. begin 2010 haar opvolgend advocaat heeft beïnvloed en haar ten onrechte heeft meegedeeld dat er geen bewijzen zijn die zouden maken dat de van haar gevraagde acties kans van slagen zouden hebben;

  c. in reactie op de klacht onwaarheid heeft gesproken, feiten heeft verdraaid, belangrijke stukken uit het dossier heeft verwijderd en onvoldoende blijk heeft gegeven van begrip voor de problemen van klaagster.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

2.3 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard. De voorzitter heeft volgens haar ten onrechte geoordeeld dat zij geen steekhoudende argumenten heeft gegeven voor het tijdsverloop van ruim drie jaar tussen het indienen van de klacht bij de deken en het handelen van verweerster als genoemd in klachtonderdeel a. Voorts heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat het handelen als bedoeld in klachtonderdelen b en c, nu dit in 2010 heeft plaatsgevonden en verweerster toen geen advocaat meer was, niet onder de werking van het advocatentuchtrecht valt.

3 Feiten

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster heeft verweerster begin 2007 gevraagd haar bij te staan in een geschil met de VU. Verweerster heeft een toevoeging aangevraagd, die op 13 maart 2007 werd verleend. Nadat de toevoeging was verkregen, heeft verweerster de stukken bestudeerd en klaagster bij brief van 10 april 2007 meegedeeld van mening te zijn dat klaagster de door haar gestelde feiten niet zou kunnen bewijzen.

3.2 Sinds 1 oktober 2008 staat verweerster niet langer als advocaat ingeschreven.

3.3 Bij brief van 9 juni 2010 heeft klaagster zich over verweerster beklaagd bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

4 Beoordeling van het verzet/de klacht

4.1 De klacht bestaat uit drie onderdelen, waarvan het eerste klachtonderdeel ziet op het handelen van verweerster in het eerste kwartaal 2007 en de overige twee klachtonderdelen op het handelen van verweerster in 2010.

 

Ad klachtonderdeel a

4.2 Vaststaat dat klaagster zich eerst in juni 2010 bij de deken heeft beklaagd over handelen van verweerster dat meer dan drie jaar daarvoor had plaatsgevonden. Klaagster meent dat dit tijdsverloop niet fataal zou moeten zijn. Zij heeft onder toezending van een aantal medische verklaringen uitgelegd dat zij in de afgelopen jaren te ziek en te depressief was om de klacht eerder in te dienen.

4.3 De raad overweegt dat in verband met het tijdsverloop twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald. Hoewel klaagster ruim drie jaar heeft gewacht met indiening van haar klacht, is voldoende aannemelijk geworden dat klaagster leukemie heeft en een zware depressie heeft gehad en daardoor niet goed in staat was haar klacht eerder in te dienen.  

4.4 Gelet hierop en nu niet gesteld of gebleken is dat verweerster als gevolg van het tijdsverloop in haar verdediging is geschaad, acht de raad het tijdsverloop niet dusdanig lang dat de klacht (kennelijk) niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Klaagster kan derhalve in klachtonderdeel a worden ontvangen, zodat de raad dit onderdeel alsnog zal behandelen.

4.5 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, in overleg met de cliënt, dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij kan een advocaat niet verplicht worden om een opdracht aan te nemen die hij onhaalbaar acht. Het is immers ook de taak van een advocaat zijn cliënt te behoeden voor kansloze en kostbare procedures. De advocaat moet dit dan wel goed uitleggen aan zijn cliënt. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.6 Verweerster is in haar brief aan klaagster van 10 april 2007 uitgebreid ingegaan op de bewijstechnische kant van de zaak. Verweerster heeft uitgelegd dat volgens haar onvoldoende bewijs voorhanden was om de zaak tot een goed einde te brengen. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat zulks voor verweerster een teleurstellende mededeling was, heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de zaak niet verder ter hand te nemen. Zij heeft voldoende uitleg gegeven waarom zij de zaak onhaalbaar achtte en mocht dan ook besluiten om de opdracht neer te leggen. Klaagster heeft nog aangevoerd dat verweerster gemakkelijk kon voldoen aan het verzoek om klaagster bij te staan bij correspondentie met de KNAW en het NIP over de zaak. Op grond van het bovenstaande behoefde verweerster een dergelijk verzoek niet in te willigen. Het feit dat reeds een toevoeging was verleend, maakt dit niet anders.

4.7 Verweerster heeft voorts betoogd dat zij wel voldoende bewijs voor haar zaak tegen de VU had. Kennelijk verwijt zij verweerster dat zij ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende bewijs voorhanden was. Hier geldt dat de raad de inhoudelijke kwaliteit van een advies slechts marginaal kan toetsen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen slechts sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De raad is van oordeel dat het bij brief van 10 april 2007 gegeven advies niet kennelijk onjuist is. Het voorgaande betekent dat het klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdelen b en c

4.8 Ten aanzien van klachtonderdelen b en c heeft de (plaatsvervangend) voorzitter terecht overwogen dat verweerster in 2010 niet (langer) onder de werking van het advocatentuchtrecht viel. De klachtonderdelen zijn dan ook niet ontvankelijk.

4.9 Het verzet ten aanzien van klachtonderdelen b en c is dan ook ongegrond. 

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a gegrond;

- klachtonderdeel a ongegrond;

- het verzet ten aanzien van klachtonderdelen b en c ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, J.M. van de Laar, M. Pannevis, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2011.

 

voorzitter       griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, wat klachtonderdeel a betreft, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, wat klachtonderdeel b en c betreft, geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.