Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-03-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1624
Zaaknummer
B 188-2009
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
. In weerwil van de door verweerder verwekte verwachting dat een nadere toelichting zou volgen ten aanzien van klagers herhaaldelijke vragen of afdoende was voldaan aan de verplichting te verklaren omtrent inkomen en vermogen, is verweerder overgegaan tot executie van lijfsdwang. Aldus handelend heeft verweerder zich gedragen in strijd met de welwillendheid waarmee advocaten worden geacht elkaar tegemoet te treden. Niet is gebleken dat de ontstane publiciteit gevolg is van verweerders handelen.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond;
Inhoudsindicatie
Maatregel: enkele waarschuwing.
Uitspraak
B 188 - 2009 klacht
Raad van Discipline
in het ressort 's-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van:
1) X
2) Y
klagers
tegen:
Z
verweerder
1. Verloop van de klachtprocedure
1.1 Bij brief van 22 januari 2009, ingekomen op 23 januari 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de
orde van advocaten in het arrondissement Breda.
1.3 Bij brief van 24 augustus 2009, bij de raad binnengekomen op 26 augustus 2009, heeft de deken de klacht toegezonden aan de raad, met daarbij de stukken welke zijn vermeld in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
1.4 Bij brief van de griffier d.d. 26 maart 2010 zijn partijen opgeroepen te verschijnen op de mondelinge behandeling d.d. 14 juni 2010.
1.5 De stukken hebben ter inzage gelegen tot 31 mei 2010 ten kantore van de griffier te Breda, hetgeen aan partijen bij voornoemde brief is meegedeeld.
1.6 De raad heeft de zaak ter zitting van 14 juni 2010 in behandeling genomen en klager X de gelegenheid gegeven zijn klachten toe te lichten; vervolgens heeft de raad de verdere mondelinge behandeling aangehouden tot 30 augustus 2010 wegens dringende omstandigheden bij verweerder.
1.7 Wegens vakantie van verweerder op die datum is de inhoudelijke behandeling van de zaak vervolgens verplaatst naar de zitting van 4 oktober 2010.
1.8 Bij brief van 6 juli 2010 zijn partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 4 oktober 2010.
1.9 De raad heeft de tweede mondelinge behandeling van de zaak tijdens de zitting van 4 oktober 2010, in verband met afwezigheid wegens ziekte van klager sub 2 en gemachtigde van klager sub 1 wederom aangehouden tot 31 januari 2011.
1.10 Bij brief van de griffier d.d. 8 november 2010 zijn partijen opgeroepen te verschijnen op
de mondelinge behandeling d.d. 31 januari 2011.
1.11 De deken is van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
1.12 Bij de mondelinge behandeling op 31 januari 2011 is klager sub 1 verschenen. Klager sub 2 is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is niet verschenen, nadat hij zich ’s ochtends had ziek gemeld.
2. De feiten
2.1 Op grond van de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is het volgende komen vast te staan.
2.2 De cliënt van verweerder heeft een geldvordering op klager sub 1. Bij verstekvonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2007 heeft verweerder ter zake een executoriale titel verkregen. Bij verstekvonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 5 juni 2008 is klager sub 1 veroordeeld tot het doen van schriftelijke opgave van de bronnen van zijn inkomsten en vermogen en die van zijn partner, binnen 48 uur na betekening van het vonnis. Na betekening van het vonnis op 9 juni 2008 heeft klager sub 1 op 10 juni 2008 omtrent zijn bronnen van inkomsten en vermogen verklaard. Verweerder heeft geen genoegen genomen met de afgelegde verklaring en klager sub 1 gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Rotterdam. Bij vonnis van de voorzieningenrechter Rotterdam van 13 oktober 2008, hersteld bij vonnis van 28 oktober 2008, is aan verweerder verlof verleend om 48 uur na betekening van het vonnis, de eerdere veroordeling van de voorzieningenrechter te Rotterdam ten uitvoer te leggen door lijfsdwang en klager sub 1 in gijzeling te nemen totdat hij naar waarheid en volledig schriftelijk opgave heeft gedaan over zijn bronnen van inkomsten.
Op 24 november 2008 is door klager sub 1 een aanvullende verklaring afgegeven. Bij brief van diezelfde datum is door de kantoorgenoot van klager sub 2 aan verweerder verzocht om per omgaande te bevestigen dat klager sub 1 daarmee aan zijn verplichtingen uit hoofde van het vonnis van 13 oktober 2008 had voldaan. Op deze brief heeft verweerder niet gereageerd. Op 30 november 2008 heeft betekening van het vonnis plaatsgevonden.
Bij brief van 8 december 2008 is aan verweerder opnieuw verzocht om te bevestigen dat klager sub 1 door de aanvullende verklaring aan het vonnis van 13 oktober 2008 had voldaan. Op deze brief heeft verweerder op 8 december 2008 per fax laten weten dat hij zich daarover nog geen oordeel had gevormd en zich alle rechten voorbehouden, waaronder het ten uitvoer leggen van het vonnis van 13 oktober 2008.
Op 15 december 2008 is aan verweerder ten derde male verzocht om te bevestigen dat klager sub1 aan zijn verplichtingen uit voornoemd vonnis heeft voldaan en medegedeeld dat bij gebreke van bevestiging een verbod tot toepassing van lijfsdwang zal worden gevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij fax van 16 december 2008 opgave van zijn verhinderdata gedaan.
Op 18 december 2008 is voor de vierde maal zijdens klager sub 1 om nadere toelichting door verweerder verzocht. Verweerder heeft hierop per fax van diezelfde datum geantwoord dat klager sub 1 niet naar behoren opgave heeft gedaan van al zijn bronnen van inkomsten. Op een daaropvolgend verzoek van 18 december 2008 om aan te geven op waarom de verklaring niet voldeed, is door verweerder niet gereageerd.
Per e-mail van 19 december 2008 heeft de secretaresse van verweerder aan de kantoorgenoot van klager sub 2 laten weten dat verweerder tot en met 4 januari 2009 wegens vakantie afwezig was. Op 22 december 2008 is klager sub 1, kort voorafgaand aan een lezing in Ter Apel, in gijzeling genomen. Hiervan is kennis gegeven in de pers. Klager sub 1 heeft verzet ingesteld tegen de gijzelneming. De voorzieningenrechter in de rechtbank Groningen heeft bij beslissing van 22 december 2008 de gijzeling in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid geacht.
3. De klacht
3.1 De klacht bestaat - zakelijk weergegeven - uit de navolgende onderdelen.
a. Verweerder heeft, door in totaal 5 keer desgevraagd niet te laten weten welke informatie
hij nog wilde hebben en vervolgens lijfsdwang te executeren zonder dit aan te kondigen,
gehandeld in strijd met gedragsregels 1, 17 respectievelijk 19. Na 22 december 2008 december heeft hij nog 2 keer geweigerd die informatie te geven;
b. Verweerder heeft door te laten weten van 19 december 2008 tot 4 januari 2009 op vakan-
tie te zijn terwijl hij wel aan de zaak werkte [hij was immers op 22 december 2008 telefonisch bereikbaar voor de president in kort geding], gedragsregel 30 geschonden.
4. Het verweer
4.1 Het verweer houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
a. Uit verweerders bericht van 8 december 2008 konden klagers opmaken wat nog aan de
informatie ontbrak en nadien kon hij dat weten uit de uitspraak in voorlopige voorziening van 22 december 2010;
b. Uit het feit dat verweerder in kort geding lijfsdwang gevraagd heeft ter versterking van het
kort geding vonnis van 13 oktober 2008, konden klagers afleiden dat verweerder wilde executeren;
c. Verweerder heeft laten weten met vakantie te zijn maar had met zijn secretaresse afgespro-
ken voor de deurwaarder, in verband met de voorgenomen lijfsdwang, wel bereikbaar te zijn;
d. Overigens: De klacht dat is gehandeld in strijd met de gedragsregels 17 en 19 ziet op de
betrekking tussen advocaten onderling, klager sub 1 kan daarin niet ontvankelijk zijn. Ten aanzien van regel 17 geldt dat klager sub 2 zelf niet welwillend heeft gehandeld door voortdurend met klachten te dreigen. De voorstelling dat klager sub 1niet kan betalen is geflatteerd. Klager sub 2 leest het vonnis van 13 oktober 2008 verkeerd.
4.2 Verweerder heeft voorts nog toegelicht dat het moment van gijzeling niet is ingegeven vanuit het oogpunt klager sub 1 zoveel mogelijk te beschadigen, echter gelet op het sporadische verblijf in Nederland en de onbekendheid van zijn verblijfplaats op de momenten dat hij in Nederland is, was de enige mogelijkheid om met zekerheid tot betekening over te gaan, bij gelegenheid van een live optreden. Verweerder is op grond van gedragsregel 19 niet gehouden tot aankondigingen van die lijfsdwang.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Het beroep dat verweerder heeft gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager sub 1 in zijn
klacht over de schending van de gedragsregels 17 en 19, wordt verworpen:
ook een wederpartij kan er nadeel van ondervinden als die regels overtreden worden en heeft
daarom belang bij een klacht als deze.
5.2. De advocaat dient zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn
beroepsuitoefening niet wordt geschaad. Het belang van rechtzoekenden en van de advoca-
tuur in het algemeen brengt voorts met zich mee dat advocaten behoren te streven naar
een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. De klacht zal in
het licht van deze maatstaf worden beoordeeld.
5.3 Op 30 november 2008 is het vonnis aan klager sub 1 betekend. Klager had op dat moment
nog geen antwoord van verweerder ontvangen op de vraag of deze de door klager sub 1 afgelegde verklaring afdoende achtte. Bij faxbrief van 8 december 2008 schrijft verweerder:
“De verklaring van uw cliënt heb ik in goede orde ontvangen. Of uw cliënt daarmee ook daadwerkelijk afdoende aan zijn verplichtingen tot opgaaf van zijn bronnen van inkomsten heeft voldaan valt nog te bezien. Op dit moment heb ik mij daar nog geen oordeel over gevormd.
Opvallend is in de verklaring in elk geval dat daaruit blijkt dat op een lening, van een andere crediteur wel een substantieel bedrag zou zijn afgelost, waarvan ik, en met mij cliënte, me afvraag hoe dat mogelijk is als uw cliënt geen bronnen van inkomsten heeft zoals hij stelt.
Volledigheidshalve wijs ik u erop dat cliënte zich in deze aangelegenheid uiteraard al haar rechten voorbehoudt, daaronder uitdrukkelijk begrepen tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 oktober 2008.”
5.4 Uit de tekst van deze brief kan naar het oordeel van de raad slechts worden afgeleid dat
verweerder zich op dat moment nog geen definitief oordeel had gevormd over de vraag of
de overgelegde informatie afdoende was en zo niet wat er in dat geval nog diende te wor-
den overgelegd. De brief wekt de indruk dat nog nadere uitleg zou volgen. Anders dan verweerder is de raad dan ook van oordeel dat klagers uit die brief niet behoefden te begrijpen of en zo ja welke informatie nog van hen werd verwacht. Uit daarop volgende brieven van verweerder aan klagers blijkt evenmin welke informatie verweerder verwachtte, noch dat de informatie naar de mening van verweerder in zijn algemeenheid onvoldoende was. Gelet op het feit dat het vonnis betekend was en dus een eventuele gijzeling dreigde, acht de raad het niet onbegrijpelijk dat klagers er bij herhaling schriftelijk op heb ben aangedrongen dat verweerder een antwoord zou geven op deze vraag. Verweerder heeft echter in geen van zijn brieven antwoord gegeven op de door hen gestelde vraag. In weerwil van de door hem bij brief van 8 december 2008 gewekte verwachting dat een nadere toelichting zou volgen en zonder op klagers herhaaldelijke vragen daaromtrent in te gaan, is hij overgegaan tot executie van de lijfsdwang. Daardoor zijn de belangen van klagers geschaad. De raad is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de welwillendheid waarmee advocaten geacht worden elkaar tegemoet te treden en hen dus een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht zal op dit onderdeel dan ook gegrond worden verklaard. De stelling van klager sub 1 dat de negatieve publiciteit rond zijn persoon door verweerder is veroorzaakt laat de raad buiten beoordeling nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat deze publiciteit door toedoen van verweerder is veroorzaakt.
Klachtonderdeel b
5.5 De raad stelt vast dat verweerder klagers bij brieven van respectievelijk 8 en 18 december 2008 erop heeft gewezen dat deze rekening moesten houden met de mogelijkheid dat de lijfsdwang zou worden tenuitvoergelegd. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder in de in de e-mail genoemde periode niet op vakantie was zodat niet gerechtvaardigd kan worden gesteld dat klagers onjuiste informatie hebben gegeven. De raad ziet overigens niet in dat klagers aan die mededeling het vertrouwen zouden kunnen ontlenen dat gedurende de vakantieperiode geen rechtsmaatregelen zouden worden genomen. Dat was ook niet door verweerder toegezegd. Bovendien is het gebruikelijk dat zaken gedurende vakantie binnen een kantoor worden waargenomen. Dat verweerder de lijfsdwang heeft geëffectueerd tijdens zijn vakantie kan hem derhalve naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk worden verweten.
Beslissing
De raad verklaart:
- Onderdeel 1 van de klacht gegrond.
- Onderdeel 2 van de klacht ongegrond.
Maatregel
De raad legt op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Knaapen, voorzitter en
mrs. R.F.L.M. van Dooren, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken leden,
alsmede mr. A.M.T.A. Verhagen, plaatsvervangend griffier, ter openbare zitting van de raad
d.d. 28 maart 2011.
___________________ ___________________
mr. A.M.T.A. Verhagen mr. P.M. Knaapen
griffier voorzitter
Verzonden op: 29 maart 2011.
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline. De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hoge van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie maar o tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post. Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132,
4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging. De griffie is gevestigd aan het adres:
Markt 44,
4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax. Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van nadere informatie:
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 076-5484607.