Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1613

Zaaknummer

10-306A

Inhoudsindicatie

Klacht van advocaat tegen advocaat. Verweerder heeft geen verkeerde voorstelling van zaken gegeven door tot de datum van juridische eigendomsoverdracht uitsluitend te procederen op naam van de formele verhuurder. Evenmin feitelijke onjuiste mededeling gedaan door op de gezondheidstoestand van de cliënt te wijzen. Door te reageren op een brief van klager aan de kantonrechter en daarin een weergave te geven van de gang van zaken volgens verweerder, is verweerder niet buiten het betamelijke getreden. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 2 mei 2011

in de zaak 10-306A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De heer mr.

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 11 augustus 2010, bij de raad binnengekomen op 12 augustus 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 16 februari 2011. Partijen zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 10, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet

heeft gehandeld doordat hij:

a) niet of niet voldoende duidelijk is geweest over namens wie hij optreedt;

b) feitelijke onjuiste mededelingen heeft gedaan;

c) zich in een brief aan de kantonrechter op onbetamelijke wijze over klager heeft uitgelaten alsmede mededeling heeft gedaan over schikkingsonderhandelingen.

3 Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.2 Klager behartigt de belangen van een huurder in een (bedrijfsruimte)huurgeschil. Verweerder treedt in dat geschil op namens de heer R. Het geschil is door verweerder aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Gouda.

3.3 De kantonrechter heeft op 3 februari 2010 een comparitie van partijen gelast. Bij faxbrief van 28 januari 2010 heeft verweerder om een aanhouding daarvan gevraagd. De brief luidt voor zover relevant als volgt:

“Mijn cliënt is hoogbejaard en is onder de gegeven omstandigheden niet alleen te zwak de geplande zitting bij te wonen doch ziet zich thans vooral genoodzaakt met [MW] in overleg te treden over verkoop en levering van het object op korte termijn”.

3.4 Per 1 april 2010 is stichting Stichting MW onder bijzondere titel eigenaar geworden van het pand waar het huurgeschil betrekking op heeft. Verweerder heeft de kantonrechter hier bij brief d.d. 6 april 2010 over geïnformeerd, onder gelijktijdige toezending van een kopie van die brief aan klager.

3.5 Op 13 april 2010 heeft er alsnog een comparitie van partijen plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft klager op 29 april 2010 aan verweerder geschreven:

“Op 13 april gingen partijen uit elkaar onder de toezegging van uw cliënte en van de heer [S] om op korte termijn overleg te hebben. Inmiddels zijn we ruim twee weken verder zonder dat van uw kant enig bericht gekomen is. Graag verneem ik op korte termijn of uw cliënte nog in een bespreking geïnteresseerd is en zo ja, op welke termijn deze kan plaatsvinden”.

3.6 Naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft verweerder op 10 mei 2010 het volgende aan klager geschreven:

“Heden ontving ik van cliënte het bericht dat gelukkig toch een geschikt alternatief object voor uw cliënt is gevonden.

Als bijlage bij dit e-mailbericht voeg ik de brochure met alle benodigde prjectinformatie.

Bijkomend voordeel is dat de eigenaar eraan de voorkeur geeft het object te verkopen (uw cliënt beoogde indertijd aankoop); doch verhuur is ook mogelijk.

Graag verneem ik spoedig van u of uw cliënt serieuze interesse heeft.

Ik wijs u erop dat de gemeente medewerking zal verlenen aan het omzetten van de vergunning.”

3.7 Bij brief van 11 mei 2010 heeft klager onder meer het volgende aan de kantonrechter bericht. Een kopie van die brief is aan verweerder gezonden:

“In bovengenoemde zaak is op de comparitie van 13 april jl. afgesproken dat de zaak op de rol zou komen van 15 juli a.s. voor uitlaten voortprocederen. Immers leek het er ter comparitie op dat bij partijen de bereidheid aanwezig was om met elkaar in overleg te treden ter zake van het vinden van andere passende bedrijfsruimte. Zou het overleg tot niets leiden, dan zou ieder van partijen de kantonrechter ook tevoren kunnen laten weten dat zou moeten worden voortgeprocedeerd.

Die situatie doet zich thans voor. Ik verzoek u de zaak op de rol te plaatsen van 20 mei a.s. voor repliek”.

3.8 Bij e-mail 17 mei 2010 te 12:35 uur heeft klager aan verweerder bericht:

“Op uw verzoek bevestig ik uw mail te hebben ontvangen. Ik heb deze aan cliënt doorgeleid en cliënt gaf aan ter plaatse een kijkje te zullen nemen. Dat dit alternatieve object is “opgespoord”, lijkt overigens wat overdre-ven. Op Funda wordt in Gouda zeggen en schrijven één horeca-object aangeboden, te weten het onderhavige.

Heeft uw cliënte zelf onroerend goed dat een horecabestemming heeft of kan krijgen en dat voor cliënt geschikt zou kunnen zijn? Zo nee, bestaat bij uw cliënte de bereidheid zulk onroerend goed ten behoeve van verhuur aan cliënt te verwerven”.

3.9 Bij e-mail van 17 mei 2010 te 13:54 uur heeft verweerder aan klager bericht:

“Onder verwijzing naar mijn eerdere mail aan u waarvan u thans de goede ontvangst hebt bevestigd, maak ik u erop attent dat uw cliënt het pand van de eigenaar kan huren danwel van de eigenaar kan kopen. Cliënte zal dit pand noch een ander object niet zelf aankopen om vervolgens aan uw cliënt te verhuren.

Het bijzondere van dit aanbod is het feit dat de zaak van [C] al met de eigenaar is gecommuniceerd. Hij heeft in dit opzicht geen bezwaren. Eerder toonden verhuurders van mogelijke alternatieve locaties wél bezwaren tegen de zaak van uw cliënt. In dit opzicht benadruk ik dat cliënte zich moeite heeft getroost daadwerkelijke geschiktheid te sonderen.

Ik verzoek u de kantonrechter ommegaande schriftelijk in kennis te stellen van het feit dat cliënte wel degelijk een alternatief object heeft aangedragen en dat partijen in dit opzicht even de tijd nodig hebben te bezien of in dit verband het geschil in den minne kan worden geregeld. De kantonrechter dient naar mijn opvatting namelijk in kennis gesteld te worden van deze ontwikkeling. Graag ontvang ik van uw schrijven een kopie”.

3.10 Bij e-mail van 17 mei 2010 te 15:10 uur heeft klager aan verweerder bericht:

“Dank voor uw verbijzondering. Goed te weten dat uw cliënte zich niet heeft beperkt tot een enkele zoekactie in Funda. Wilt u mij nog laten weten welke verhuurders (dat wil zeggen: van welke panden) bezwaren hadden tegen de vestiging van een koffieshop?

Ten aanzien van uw verzoek: daaraan zal ik niet voldoen. Partijen hebben de zaak aangehouden om minne-lijk overleg een kans te geven, niet om te zijner tijd locaties uit te wisselen. Client stelt vast dat dat overleg er niet gekomen is. Waar [S] partijen na de zitting meteen voor overleg uitnodigde, hield uw cliënte de boot af; ik zou op korte termijn vernemen omtrent plaats en tijd voor een gesprek. Ik wacht nog steeds. Nu cliënt er belang bij heeft dat de procedure tot een einde komt, heb ik verwijzing naar de rol gevraagd. Neem uw conclusie maar; komen partijen alsnog tot een oplossing, dan is royement altijd nog mogelijk. Voor de beoordeling van het ge-schil tussen partijen is intussen niet relevant of uw cliënte een object heeft aangedragen. Als u daar de kanton-rechter toch mededeling van zou doen, handelt u in strijd met gedragsregels 12 en/of 13”.

3.11 Bij e-mail van 17 mei 2010 te 15:54 uur heeft verweerder aan klager bericht:

“Helaas moet ik vaststellen dat u eraan bij wil dragen dat de kantonrechter onvolledig en onjuist is en blijft geïnformeerd.

Immers, in tegenstelling tot hetgeen u de kantonrechter hebt geschreven, is wel degelijk sprake van een door cliënte aangedragen geschikt alternatief object voor uw cliënt, waarbij nota bene en de verhuurder, en de gemeente zich positief opstelt.

Ik zal dit uiteraard de kantonrechter melden en mij beklag doen over uw houding die niet bepaladbijdraagt ana de oplossing die de kantonrechter voor ogen heeft. Ik geef u echter graag andermaal de gelegenheid op uw schre-den te keren en de kantonrechter volledig en juist te informeren, zulks binnen twee dagen na heden. Ik wacht een kopie van uw schrijven even af.

Voor de goede orde verzoek ik uw cliënt mij binnen 10 dagen na heden te berichten of hij al of niet ingaat op het voorstel van cliënte in verband met het aangedragen alternatieve object. Wat mij betreft kan meteen daarna een gesprek plaatsvinden over de verdere afwikkeling”.

3.12 Bij e-mail van 17 mei 2010 te 17:02 uur heeft klager aan verweerder bericht:

“Ach, is het nu al een ‘geschikt’ alternatief object? Dat lijkt me meer een mening dan een feit.

Ik schrijf de kantonrechter niets. Als u dat wel doet, kunt u rekenen op een klacht”.

3.13 Bij brief van 17 mei 2010 heeft verweerder onder meer het volgende aan de kantonrechter bericht. Een kopie van die brief is door verweerder aan klager gezonden:

“In de opgemelde procedure is ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 13 april j.l. afgesproken dat de procedure naar de rolzitting wordt verwezen van 15 juli a.s. Alsdan kunnen partijen zich uitlaten over al of niet voortprocederen.

Deze afspraak is toen gemaakt in het kader van het belang te bezien of huurder [C] door middel van een door [MW] aan te dragen alternatief object bereid is vrijwillig te verstrekken. Cliënte heeft vervolgens een zoektocht ondernomen die aanvankelijk vergeefs was doch recentelijk gelukkig toch iets heeft opgeleverd.

Totaal anders dan [klager] u per brief d.d. 11 mei j.l. voorhoudt is (op 10 mei j.l.) een alternatief object voor de heer [C] aangedragen [adres x], welk pand[C] naar wens kan kopen of huren met aan deze het verzoek kenbaar te maken of bij hem interesse bestaat zodat vervolgens kan worden overlegd.

(…)

Ik heb [klager] erop geattendeerd dat hij U in zijn brief van feitelijke onjuiste informatie voorziet, hetgeen ik kwalijk acht, en dat er in dit stadium geen reden is de procedure voort te zetten. Ik heb klager verzocht dit jegens u recht te zetten. Tot mijn verbazing weigert [klager] dit en dreigt hij met een klacht aan mijn adres indien ik jegens u onthul wat klager verborgen houdt. Dit is uiteraard de omgekeerde wereld.

Onder de gegeven omstandigheden stel ik vast dat thans tenminste een redelijke kans bestaat dat overleg over bedoeld pand leidt tot een minnelijke uitkomst. Niettemin lijkt het erop dat [klager] dit uit de weg wil gaan. Daarmee handelt [klager] in strijd met de op 13 april j.l. gemaakte afspraak en in strijd met de strekking daarvan.

Derhalve verzoek ik u, in het verlengde van hetgeen u op 13 april j.l. al had gesuggereerd, een tweede comparitie van partijen te plannen teneinde een overlegsituatie te creëren zodat de voorliggende minnelijke uitkomst kan worden besproken. Uiteraard hoop en verwacht ik dat [klager] vóórdien al op zijn schreden keert.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De raad stelt voorop dat uit het klachtdossier blijkt dat de klacht tegen verweerder uitsluitend is ingediend door klager en niet, zoals uit de onder 1.1. genoemde brief van de deken lijkt te volgen, (ook) door de cliënt van klager. Klager heeft dit tijdens mondelinge behandeling be-vestigd. De raad zal hier verder dan ook van uitgaan. Verweerder heeft daarmee ingestemd.

4.2 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij, heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt wor-den indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (an-derszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van anderen onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend of heeft gehan-deld of nagelaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a) en  b)

4.3 De raad ziet aanleiding om klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen. De onderdelen komen er op neer dat verweerder misverstand heeft laten ontstaan over voor wie verweerder optrad. Omdat het pand waar het huurgeschil betrekking op had al lang was ver-kocht, mocht verweerder er niet mee volstaan te zeggen dat hij voor de heer R optrad. In werkelijkheid was dat Stichting MS. De mededeling dat zijn cliënt wegens zijn leeftijd te zwak en te oud was om de zitting bij te wonen, is dan ook feitelijk onjuist, aldus steeds klager. De raad oordeelt hierover als volgt.

4.4 De raad is niet gebleken dat verweerder een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven over namens wie hij optreedt. Verweerder heeft genoegzaam uiteengezet waarom hij tot de datum van levering (op 1 april 2010) namens de heer R optrad. Tot die datum was die partij de formeel belanghebbende en diende de vordering op diens naam te worden ingesteld. Op het moment dat de heer R de hoedanigheid van eigenaar van het pand verloor en Stichting MS de juridische eigendom verkreeg, heeft verweerder hiervan mededeling gedaan aan de kanton-rechter en klager (zie feiten onder 3.4). Naar het oordeel van de raad heeft verweerder derhalve geen misverstand gewekt of laten bestaan over namens wie hij optreedt. Het feit dat aan de levering wellicht al geruime tijd een obligatoire (koop)overeenkomst tussen de heer R en Stichting MS ten grondslag lag, maakt dit oordeel niet anders. De klacht dat verweerder een feitelijk onjuiste mededeling heeft gedaan door te zeggen dat zijn cliënt te oud en te zwak was om de comparitie van 3 februari 2010 bij te wonen, mist op grond van de datum van eigendomsoverdracht feitelijke grondslag. Toen verweerder dat aan de kantonrechter schreef was R immers nog de eigenaar van het pand en daarmee formele procespartij. Gesteld noch anderszins is gebleken dat de heer R niet te oud of te zwak was om naar de comparitie te komen. Het klachtonderdeel faalt derhalve.

Klachtonderdeel c)

4.5 Klachtonderdeel c) heeft betrekking op de brief van verweerder aan de kantonrechter van 17 mei 2010, zoals hiervoor weergegeven onder 3.17. Klager verwijt verweerder dat hij zich daar-in op ongepaste, misleidende, tendentieuze en beledigende wijze heeft uitgelaten. De raad volgt klager hierin niet. Uit de stukken blijkt dat partijen op de comparitie van 13 april 2010 hebben afgesproken om te kijken of zij er onderling uit konden komen. Verweerder heeft in dit kader op 10 mei 2010 namens zijn cliënte een alternatieve huurlocatie aangeboden. Klager heeft in dat bericht aanleiding gezien de kantonrechter op 11 mei 2010 te berichten dat de poging om met elkaar in overleg te treden over het vinden van andere passende bedrijfsruimte tot niets heeft geleid en verzocht de zaak op de rol te plaatsen om door te procederen. Ver-weerder kon zich tegen de achtergrond van het aanbod van 10 mei 2010 in deze mededeling niet vinden en heeft klager verzocht de kantonrechter te infomeren dat er een alternatieve locatie was aangeboden. Omdat klager aan dat verzoek geen gehoor gaf, heeft verweerder de kantonrechter op 17 mei 2010 aangeschreven. Met de inhoud van die brief is verweerder in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de raad niet buiten het betamelijke getreden. De brief had misschien iets subtieler van toon kunnen zijn, maar verweerder heeft daarmee niet gehandeld of nagelaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het klachtonderdeel dat verweerder in zijn brief mededelingen heeft gedaan over schikkingsonderhandelingen komt de raad merkwaardig voor, nu de reden die klager voor het verzenden van zijn brief van 11 mei 2010 aanvoert er nu juist in is gelegen dat de poging om met elkaar in overleg te treden zonder resultaat was gebleven. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klachten in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. H. Dulack, A. de Groot, P.W.M. Huis-man en B.J. Sol, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2011.

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 2 mei 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten;

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zeven-voud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitslui-tend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie:

076 548 4607.