Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1670

Zaaknummer

10-294A

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van dienstverlening door voorzitter kennelijk ongegrond verklaard. Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 23 mei 2011

in de zaak 10-294A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 27 juli 2010, bij de raad binnengekomen op 29 juli 2010, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 30 augustus 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 31 augustus 2010 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 10 september 2010, door de raad ontvangen op 10 september 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 maart 2011 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

-       de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die     beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-       het verzet van klager bij brief van 10 september 2010;

-       de brief van klager d.d. 13 januari 2011, met bijlagen.

 

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

  a) verweerder klagers belangen niet goed heeft behartigd, in het bijzonder omdat hij onder één hoedje heeft gespeeld met de wederpartij;

b)  verweerder klager niet tijdig heeft opgeroepen voor een zitting van 12 oktober 2008;

c) verweerder klagers belangen niet goed heeft behartigd in de incassoprocedure van de Rabobank; verweerder mevrouw B. van de Rabobank niet op de hoogte heeft gehouden van de gang van zaken en niet heeft gereageerd op de aanmaningen die klager aan hem heeft doorgezonden;

d) mr. S., directeur van verweerders kantoor, niet tijdig heeft gereageerd op verschillende brieven die klager sinds 15 januari 2010 aan hem heeft gezonden.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

2.3 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt klager dat de belangenverstrengeling tussen de verzekeraar van de wederpartij, het kantoor van verweerder en de P-groep zou blijken uit het TROS programma Radar. Verder zijn de logo’s van het kantoor van verweerder en de P-groep begin 2006 veranderd en lijken deze heel erg op elkaar, terwijl sinds 2006 op alle adressen van het kantoor van verweerder ook een vestiging van de P-groep is gehuisvest. Ten aanzien van klachtonderdeel b handhaaft klager zijn stelling dat hij de oproep voor de zitting niet tijdig heeft ontvangen. Ten aanzien van klachtonderdeel c merkt klager op dat hij van mevrouw B. van de Rabobank heeft vernomen dat verweerder haar niet op de hoogte hield. Ook zou haar plaatsvervangster niet op de hoogte zijn gehouden. Ten aanzien van klachtonderdeel d merkt klager op dat hij nog steeds geen bericht heeft ontvangen van mr. S.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder heeft klager sinds 2005 op verzoek van diens rechtsbijstandverzekeraar, als opvolgend advocaat bijgestaan in een letselschadezaak. Over de medische en juridische causaliteit, de mate van arbeidsongeschiktheid en de omvang van de arbeidsvermogenschade is met Univé, de verzekeraar van de wederpartij, een discussie ontstaan. Nadat schikkingsonderhandelingen niet slaagden, heeft verweerder Univé eind 2006 doen dagvaarden. Op 27 januari 2010 heeft de rechtbank bij tussenvonnis Univé toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot bepaalde stellingen van klager en reeds de hoogte van de schadevergoeding aan klager bepaald voor het geval Univé dat tegenbewijs niet wenst te leveren. Univé heeft op 1 februari 2010 aan verweerder geschreven dat zij bereid was om klager bij wijze van definitieve regeling buiten rechte een bedrag aan schadevergoeding toe te kennen. Verweerder heeft klager aangeraden het voorstel te aanvaarden gezien de onzekere uitkomst van de rechtelijke procedure, maar klager heeft het voorstel afgewezen.

4 Beoordeling

  Ad klachtonderdeel a

4.1 Ter zitting heeft verweerder uitdrukkelijk verklaard dat hij de kosten voor de gerechtelijke fase in rekening heeft gebracht bij de rechtsbijstandverzekeraar van klager en dat de buitengerechtelijke kosten in rekening zijn gebracht bij de verzekeraar van de tegenpartij. De P-groep was in deze zaak uitsluitend betrokken vanwege een op verzoek van verweerder verrichte actuariële berekening. Van belangenverstrengeling is dan ook niet gebleken. Dat bij klager op basis van een tv-programma en op elkaar gelijkende logo’s een andere indruk bestaat doet daaraan niet af.

Ad klachtonderdeel b

4.2 Nu klager bij verzetschrift niet alsnog is ingegaan op het gevoerde verweer, kan de raad niet anders concluderen dan dat de voorzitter het klachtonderdeel terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.

  Ad klachtonderdeel c

4.3 Verweerder heeft nogmaals uitdrukkelijk betwist dat hij de Rabobank niet op de hoogte zou hebben gehouden van de gang van zaken. Mede in het licht van de correspondentie die zich in het dossier bevindt en waarnaar de voorzitter ook heeft verwezen, heeft klager niet voldoende toegelicht dat verweerder op dit punt is tekort geschoten.

Ad klachtonderdeel d

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d deelt de raad de conclusie van de voorzitter dat uit het klachtdossier niet kan worden geconcludeerd dat klager en diens directeur niet tijdig zouden hebben gereageerd op verschillende brieven van klager. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, blijkt uit de brief van klager d.d. 17 februari 2010 dat hij de brief van verweerder van 5 februari 2010 heeft ontvangen.

4.5 Nu klager overigens niet heeft gemotiveerd waarom de voorzitter op basis van de zich in  het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijk ongegrond verklaring had mogen  komen, moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, H.C.M.J. Karskens, R.P.F. van der Mark, M. Pannevis, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2011.

voorzitter       griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.