Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2063

Zaaknummer

6015

Inhoudsindicatie

Verwijt excessief te hebben gedevlareed ongegrond, terwijl Geschillencommissie de declaratie aanzienlijk had gematigd. Evenmin verwijtbaar handelen ter zake van incassomaatregelen jegens cliënt of vanwege het inschakelen van een kantoorgenoot.

Uitspraak

beslissing van 4 november 2011

in de zaak 6015

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 24 januari 2011, onder nummer R.3318/09.150, aan partijen toegezonden op 27 januari 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel k niet-ontvankelijk is verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 februari 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van de gemachtigde van klager van 17 augustus 2011.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 september 2011, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager bijgestaan door gemachtigde, verweerder door gemachtigde. Zowel gemachtide van klager als gemachtigde van verweerder hebben gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3 KLACHT

3.1 Klager verwijt verweerder dat hij:

a. excessief heeft gedeclareerd;

b. heeft nagelaten inzichtelijk en maandelijks te declareren. Klager heeft op 8 juni 2006 en 6 maart 2007 declaraties van verweerder ontvangen en op 2 mei 2007 de afrekening. De door verweerder overgelegde facturen zijn niet op de factuurdata verzonden aan klager. Ten onrechte doet verweerder het voorkomen dat dit wel het geval is geweest;

c. zijn werkzaamheden heeft gestaakt omdat klager zijn declaraties onbetaald liet;

d. ter incasso van zijn openstaande declaraties beslag heeft laten leggen op onroerende zaken van klager waardoor deze werd afgesneden van zijn inkomstenbronnen. De daarop gestarte civiele procedure is in strijd met de gedragsregels;

e. het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door zich uit te geven voor een echtscheidingsspecialist, hetgeen hij niet is;

f. klachtwaardig heeft gehandeld wegens het zonder toestemming van klager laten meewerken van stagiaires mr. B. en mr. F. in het dossier van klager;

g. heeft geweigerd de echtscheidingsbeschikking in te schrijven;

h. lange tijd heeft geweigerd het dossier over te dragen aan de opvolgend advocaat van klager;

i. een volstrekt zinloze procedure heeft laten voeren door zijn kantoorgenoot mr. F. over het gebruik van een auto door de voormalige echtgenote van klager;

j. een deel van de nota heeft toegeschreven aan de vennootschap van klager hetgeen tuchtrechtelijk niet is toegestaan;

k. de met de door de voormalige echtgenote tegen verweerder ingediende klacht gemoeide tijd ten onrechte heeft doorbelast aan klager. Hetzelfde geldt voor de doorbelasting van incassowerkzaamheden;

l. 70 à 80% van de werkzaamheden heeft laten uitvoeren door mr. B. hetgeen niet was afgesproken;

m. klager niet altijd heeft geïnformeerd over belangrijke feiten en/of afspraken. Zo heeft hij zich meerdere keren laten adviseren door derden zonder overleg met – of wetenschap van klager.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Klager was met zijn echtgenote met wie hij op 5 september 1986 in het huwelijk trad, gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden bevatten een zogenaamd Amsterdams Verrekenbeding. Omdat het huwelijk duurzaam was ontwricht, schakelde klager in 2005 een advocaat in ter behartiging van zijn belangen. In januari 2006 wendde hij zich tot verweerder met het verzoek de zaak van de voorgaande advocaat over te nemen en hem verder bij te staan in de echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft de opdracht aanvaard en bevestigd bij brief van 16 januari 2006, welke brief op de eerste pagina is geparafeerd door klager op 3 augustus 2006 en op de tweede pagina is voorzien van de opmerking: “Voorwaarden akkoord – mbt – betaling met (…) (hof: naam klager) betalingsafspraak gemaakt.” In de opdrachtbevestiging staat onder meer dat de zaak in beginsel door verweerder wordt behandeld maar dat, indien dit een efficiënte en doelmatige zaakbehandeling dient of indien dit wegens omstandigheden noodzakelijk is, het verweerder vrij staat om tevens kantoorgenoten te betrekken bij de uitvoering van de opdracht.

4.3 Op 7 maart 2006 heeft de advocaat van de echtgenote van klager bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Door verweerder is daartegen namens klager verweer gevoerd. In april 2006 is de echtscheidingsprocedure door de echtgenote aanhangig gemaakt. Tegen de daarin vervatte verzoeken is door verweerder op 12 juli 2006 een verweerschrift ingediend, tevens zijn namens klager zelfstandige verzoeken ingediend. Dit verweerschrift c.q. zelfstandig verzoek bestond uit 36 bladzijden, er waren 35 producties aangehecht. Tussen klager en zijn echtgenote heeft een kortgeding procedure plaatsgevonden over het gebruik van een auto die in eigendom toebehoorde aan de besloten vennootschap waarvan klager directeur grootaandeelhouder is en die door de echtgenote werd gebruikt. Klager wilde dit gebruik beëindigen. In die procedure is verweerder opgetreden voor klager en een kantoorgenoot namens de besloten vennootschap. Door de besloten vennootschap is in dat kort geding een incidentele vordering tot tussenkomst ingediend. In augustus 2006 is door verweerder een verzoek tot wijziging van de eerder getroffen voorlopige voorzieningen ingediend. Daarna heeft de advocaat van de echtgenote van klager nog een wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen ingediend waartegen verweer is gevoerd. Op 11 september 2006 heeft de advocaat van de echtgenote van klager een verweerschrift op het zelfstandig verzoek van klager ingediend en heeft deze advocaat producties aan de rechtbank overgelegd.

4.4 Op 13 september 2006 heeft verweerder aan klager een nota van een door hem voor klager ingeschakelde deskundige accountant toegezonden. In die brief schrijft verweerder: “Tot op heden is een totaalbedrag van € 75.360,66 nog onbetaald gebleven. Ik zal binnenkort een betalingsvoorstel doen.”

4.5 Op 14 november 2006 is door het kantoor van verweerder aan de vennootschap van klager en aan klager een rappel gestuurd ter zake van openstaande declaraties, ten bedrage van respectievelijk € 32.339,65 en € 43.080,19. Voorts is meegedeeld dat de werkzaamheden worden opgeschort totdat de declaraties van de vennootschap volledig zijn voldaan.

4.6 Bij beschikking van 6 december 2006 is de echtscheiding tussen klager en zijn echtgenote uitgesproken. De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is bij die beschikking aangehouden. Op 12 december 2006 heeft verweerder deze beschikking per brief met uitleg op welke wijze en binnen welke termijn de uitgesproken echtscheiding definitief zou kunnen worden aan klager toegezonden. Verweerder schrijft onder meer in die brief dat, indien klager tot spoedige inschrijving van de echtscheiding wenst over te gaan, verweerder dat graag van hem verneemt.

4.7 Klager is met acute hartproblemen in maart 2007 in het ziekenhuis opgenomen. Medio maart 2007 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager gestaakt. Klager heeft zich tot een andere advocaat gewend. Op 23 juli 2007 heeft hij met zijn voormalig echtgenote overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

4.8  Verweerder heeft, na overleg met de deken, op 1 mei 2007 verlof gevraagd en gekregen van de voorzieningenrechter te Utrecht tot het leggen van conservatoir derdenbeslag en beslag op onroerende zaken van klager. Deze beslagen zijn gelegd op respectievelijk 7 en 8 mei 2007. Deze beslagen zijn bij vonnis in kort geding van 22 oktober 2007 opgeheven tegen het stellen door klager van vervangende zekerheid. Tevens is bepaald dat het geschil omtrent de betwiste declaraties zou worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de Geschillencommissie). Bij arbitraal vonnis van 7 augustus 2008 heeft de Geschillencommissie bepaald dat klager en zijn besloten vennootschap aan verweerder een bedrag dienden te voldoen van € 44.200,- exclusief kantoorkosten en BTW, terwijl de vordering van verweerder volgens diens declaraties op klager privé € 90.488,92 bedroeg en die op de vennootschap € 35.750,04, beiden inclusief kantoorkosten en BTW. De Geschillencommissie heeft overwogen dat verweerder van klager niet een hoger dan genoemd bedrag van € 44.200,- naar redelijkheid en billijkheid kan verlangen en heeft in die overweging meegenomen dat een inhoudelijke onderbouwing van de zijde van de verweerder, door onder meer het overleggen van een selectie uit de processtukken, ontbreekt ten aanzien van de uren die hij terzake de problematiek met betrekking tot de boedelscheiding heeft gedeclareerd. Verweerder heeft zowel bij de rechtbank als in hoger beroep bij het gerechtshof een vordering ingediend tot vernietiging van het arbitrale vonnis. In beide instanties is die vordering afgewezen.

5 BEOORDELING

5.1 Klager heeft 16 grieven ingediend tegen de beslissing van de Raad. De toelichting van klager ter zitting van het hof heeft zich voornamelijk gericht tegen klachtonderdeel a. De overige klachtonderdelen heeft de gemachtigde van klager ter zitting van het hof nagenoeg onbesproken gelaten. Dat neemt niet weg dat het hof hierna ook op de  grieven met betrekking tot overige klachtonderdelen zal ingaan.

5.2 De eerste grief van klager heeft betrekking op de door de raad vastgestelde feiten. Omdat het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld, behoeft deze grief geen nadere bespreking.

5.3 De tweede en de vijfde grief betreffen de vraag of verweerder al dan niet regelmatig heeft gedeclareerd.  Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De betreffende grieven falen dan ook.

5.4 De derde grief van klager betreft klachtonderdeel a, excessief declareren. De stelling van klager is, kort gezegd, dat gelet op de beslissing van de Geschillencommissie, vaststaat dat verweerder excessief heeft gedeclareerd, hetgeen door verweerder wordt betwist. Verweerder stelt dat hij en enkele medewerkers van het (toenmalige) kantoor veel uren aan de zaak hebben besteed omdat het een complexe echtscheiding betrof, klager niet zonder meer akkoord wilde gaan met de in de jurisprudentie ontwikkelde en inmiddels in de wet vastgelegde gevolgen van een in huwelijkse voorwaarden voorkomend Amsterdams Verrekenbeding, er op verzoek van klager andere deskundigen dienden te worden ingeschakeld zoals de eigen accountant van klager en een in het echtscheidingsrecht gespecialiseerde accountant en de echtgenote van klager forse eisen stelde waartegen fors verweer diende te worden gevoerd. Verweerder betwist dat de uitspraak van de Geschillencommissie in de onderhavige tuchtzaak tot uitgangspunt dient te worden genomen omdat de Geschillencommissie heeft geweigerd inzage te nemen in het complete echtscheidingsdossiers dat 36 ordners beslaat, verpakt in 5 verhuisdozen. Verweerder heeft die ordners gezonden aan de griffie van het hof. Klager en zijn advocaat hebben ter griffie van het hof inzage gehad in deze dossiers, alsmede de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof.  Ten tijde van de mondelinge behandeling door het hof waren de ordners in de zittingzaal aanwezig.

5.5 Klager stelt dat de dozen met ordners voor 1/3 deel bestaan uit oude stukken boekhouding van klager, vanaf 1987, welke boekhouding op verzoek van klager in beslag is genomen bij zijn ex-echtgenote, die weigerde de boekhouding af te geven en voor 1/3 deel bestaan uit kopieën van kopieën, waardoor een bulk papier is gecreëerd om de schijn te wekken dat er een omvangrijk dossier is, hetgeen de hoge rekeningen zou moeten verklaren. De rest van de ordners bestaat uit concepten. Klager wijst erop dat er van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen zeven concepten in een ordner zitten, opgesteld door een kantoorgenote van verweerder, mr. B die destijds tweedejaars stagiaire was. Verweerder betwist een en ander. De boekhouding die zich in de ordners bevindt had hij nodig om zich een oordeel te kunnen vormen omtrent het te verrekenen voorhuwelijkse vermogen, nu klager bij de aanvang van het huwelijk al een bedrijf exploiteerde. De stelling van klager dat door de deurwaarder in beslag genomen boekhouding onderdeel uitmaakte van zijn dossier is dan ook onjuist, aldus verweerder. Door de deurwaarder zijn destijds 29 dozen met boekhouding in beslag genomen. De teruggave door de deurwaarder daarvan is niet door verweerder, maar door de opvolgend advocaat geregeld.

5.6 Het hof overweegt als volgt. Zijn voorzitter heeft bij inzage van het dossier de overtuiging bekomen dat de echtscheiding van klager inderdaad gecompliceerd was en dat het belang van klager groot was. Zo stelde de echtgenote van klager in de echtscheidingsprocedure dat er een bedrag van om en nabij de € 7.000.000,- verrekend diende te worden. Klager is directeur grootaandeelhouder van een besloten vennootschap waaraan zeven bedrijven zijn gelieerd, waardoor veelvuldig overleg door verweerder met de accountant van de vennootschap gerechtvaardigd was. Voorts blijkt uit het dossier dat de inschakeling van en overleg met een in het echtscheidingsrecht gespecialiseerde accountant de volledige instemming had van klager. Uit het overgelegde dossier blijkt dat klager niet zonder meer bereid was eventuele overgespaarde inkomsten met zijn echtgenote te verrekenen en het vrijwel op geen enkel punt eens was met de stellingen van zijn echtgenote. Tevens blijkt uit de urenstaten dat er meer dan 80 uren is opgegaan aan telefoonverkeer tussen verweerder dan wel stagiaire/medewerkers van het kantoor en klager. Klager kreeg concepten van alle in te dienen stukken. Uit het dossier blijkt dat hij die concepten regelmatig terug zond met opmerkingen en gewenste aanpassingen.  Het hof volgt klager dan ook niet in zijn stelling dat het door verweerder ter inzage gegeven dossier inhoudelijk weinig tot niets voorstelt. De echtscheiding was complex en klager was betrokken en vroeg veel, hetgeen als cliënt overigens zijn goed recht is. Veelvuldig overleg, veelvuldig telefoneren en het voeren van meerdere procedures hebben tot gevolg gehad dat er veel uren aan de zaak zijn besteed, uren die allemaal zijn doorberekend en die hebben geleid tot de declaraties waarover een geschil is ontstaan. 

5.7 Namens klager is ter zitting van het hof gesteld dat het voor de hand ligt het oordeel van de Geschillencommissie over de hoogte van de declaraties serieus te nemen en daarvan uit te gaan bij de beantwoording van de vraag of sprake is van excessief declareren, net zoals in het verleden gebeurde indien door de Raad van Toezicht in een begrotingsprocedure uitspraak werd gedaan. Desgevraagd heeft mr. Spaargaren ter zitting van het hof bevestigd dat de grondslag waarop de Raad van Toezicht beslist in een begrotingsprocedure een geheel andere is dan de grondslag waarop de Geschillencommissie beslist. De Geschillencommissie heeft in redelijkheid en billijkheid een bedrag bepaald dat aan klager door verweerder in rekening kon worden gebracht, waarbij is meegenomen dat een inhoudelijke onderbouwing van de zijde van verweerder door onder meer het overleggen van een selectie uit de processtukken ontbrak. Dat die overweging bij verweerder verbazing heeft gewekt, begrijpt het hof gelet op de brief van de Geschillencommissie van 27 juli 2007 aan partijen waarin valt te lezen:   “Wij verzoeken partijen het ongevraagd toezenden van stukken te staken, aangezien dit de procesorde niet ten goede komt en de procedure mede gelet op de behandeling die elk ongevraagd toegezonden stuk behoeft onnodige vertraging oploopt.” Nadat verweerder het dossier bij de Geschillencommissie indiende, liet deze commissie hem bij brief van 26 mei 2008 weten: “Immers, van de Commissie kan niet worden gevergd dat zij kennis neemt van deze omvangrijke stukken.” Dit hof heeft middels inzage door zijn (plaatsvervangend) voorzitter, wel kennis genomen van het volledige dossier. Op basis daarvan onderkent het hof dat sprake is van een forse declaratie. Het hof heeft echter op basis van de urenstaten in het dossier, het overeengekomen tarief en de zich in het dossier bevindende stukken niet kunnen vaststellen dat het uiteindelijk in rekening gebrachte bedrag excessief is. Met name heeft het hof niet kunnen vaststellen dat er evident onnodige werkzaamheden zijn verricht, dan wel dat aan die werkzaamheden onredelijk veel tijd is besteed. Bij gebreke van die vaststelling kan verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, zodat de beslissing van de raad met betrekking tot het klachtonderdeel dat ziet op excessief declareren dient te worden bekrachtigd. Grief drie faalt derhalve. Impliciet is met het voorgaande grief 15 besproken die eveneens faalt. Voorts faalt grief 12. Dat de procedure over de auto waarin de (ex)-echtgenote van klager reed en die eigendom was van de besloten vennootschap waarvan klager directeur grootaandeelhouder was, zinloos was, heeft het hof op basis van het overgelegde dossier niet kunnen vaststellen.  Voorts heeft het hof niet kunnen vaststellen dat verweerder zich ten onrechte voor echtscheidingsspecialist heeft uitgegeven bij de aanvang van de werkzaamheden. Zulks blijkt ook niet uit de opdrachtbevestiging.  Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat verweerder de zaken onnodig ingewikkeld heeft voorgesteld, zodat ook grief 16 faalt.

5.8  Klachtonderdeel b luidt dat verweerder de tijd van hemzelf en zijn stagiaire ter zake besprekingen buiten kantoor volledig aan klager in rekening heeft gebracht. In zijn vierde grief stelt klager dat hij hier de door mr. B verrichte werkzaamheden bedoelt. In de door hem voor akkoord getekende opdracht is weliswaar vermeld dat andere advocaten van het kantoor kunnen worden ingeschakeld, doch deze bepaling is bedoeld voor inschakeling van specialisten op een ander terrein en niet voor inschakeling van een stagiaire zoals mr. B. Klager stelt dat het klachtwaardig is om zonder noodzaak twee advocaten aanwezig te laten zijn bij een eenvoudige zitting voorlopige voorzieningen en dan de uurlonen van beide advocaten door te rekenen aan de cliënt. Nog daargelaten dat klager uiteindelijk door de uitspraak van de geschillencommissie een aanzienlijk deel van de aan zijn zaak bestede tijd niet heeft hoeven betalen, volgt het hof klager niet in zijn stelling op dit punt. De opdrachtbevestiging van verweerder is, anders dan klager stelt, niet beperkt tot inschakeling van advocaten van het kantoor die specialist zijn op een ander terrein dan verweerder, doch spreekt over kantoorgenoten. Bovendien heeft verweerder ter zitting van het hof onweersproken gesteld dat mr. B verweerder onder meer heeft vervangen tijdens een vakantie, dat die waarneming tevoren met klager is besproken en afgestemd en dat mr. B, omdat zij in die vakantie het verweerschrift voorlopige voorzieningen had opgesteld, op verzoek van klager is meegegaan naar de betreffende zitting.   De vierde grief faalt dan ook.

5.9 De zesde en de tiende grief gaan over de klachtonderdelen d (het staken door verweerder van zijn werkzaamheden omdat klager declaraties onbetaald liet) en h (het te lang stilzitten ter zake de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en het indienen van een wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen en het opheffen van gelegde beslagen).  Het hof volgt klager niet in zijn stelling dat uit het dossier blijkt dat verweerder zijn werkzaamheden heeft gestaakt. Op 15 maart 2007 schreef de heer B. X. van de afdeling debiteurenbeheer van het kantoor van verweerder aan klager onder meer: “Tot op heden is een bedrag van € 112.706,28 inclusief BTW onbetaald gebleven (dit betreft werkzaamheden t/m 31 december 2006). Op grond van kantoorbeleid dienen de werkzaamheden te worden gestaakt indien de declaraties onbetaald blijven. Van O. (hof: verweerder) hebben wij begrepen dat staking van de werkzaamheden in deze fase onwenselijk is. Voortzetting van de werkzaamheden kan als volgt geschieden. “ Deze zin wordt gevolgd door een voorstel omtrent de te volgen incassoprocedure. In zijn brief aan de deken van 10 mei 2007 heeft verweerder onweersproken gesteld dat klager naar aanleiding van de hiervoor geciteerde brief telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen en dat hij heeft meegedeeld dat hij de aanmaningen zat was en dat er sprake was van een vertrouwensbreuk, waarna klager de verbinding verbrak.

5.10 Evenmin volgt het hof klager in zijn stelling dat verweerder te lang heeft stil gezeten om de echtscheiding in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Gesteld noch gebleken is dat de echtgenote van klager voordat de appeltermijn tegen de echtscheidingsbeschikking eindigde op 6 maart 2006 een akte van berusting tekende en aan verweerder deed toekomen zodat verweerder niet tot inschrijving van de echtscheiding kon overgaan binnen de appeltermijn. Verweerder verzocht op 7 maart 2007 een verklaring non-appel die hij op 12 maart 2007 ontving. Niet van klager maar van diens financiële adviseur Y. ontving hij op 9 maart 2006 het verzoek tot inschrijving van de echtscheiding over te gaan. Dat verweerder zonder uitdrukkelijke opdracht van klager niet op dat verzoek wilde ingaan en een en ander met klager wenste te bespreken gelet op de onderhandelingen met de wederpartij die op dat moment gaande waren, acht het hof niet verwijtbaar. Vervolgens heeft klager na de brief van 15 maart 2007 de opdracht beëindigd, zodat verweerder niet kan worden verweten dat hij de echtscheiding niet heeft ingeschreven, althans te lang met inschrijving heeft gewacht.

5.11 Zijn stelling dat verweerder te lang heeft gewacht met het indienen van een wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen waardoor klager te lang te veel alimentatie moest betalen aan zijn ex-vrouw, heeft klager in hoger beroep onvoldoende onderbouwd.  Het hof is niet duidelijk geworden op welke termijn klager doelt en of een eventuele vertraging aan verweerder kan worden toegerekend. De grieven 6 en 10 falen.

5.12 Klager tilt er zwaar aan dat door verweerder incassomaatregelen zijn genomen toen hij met hartklachten in het ziekenhuis was opgenomen. Hij stelt in de zevende grief dat hij door de agressieve aanpak van verweerder schade heeft geleden omdat hij zijn bedrijfspand niet kon verkopen en zakelijk noch privé geen enkele betaling meer kon doen. Verweerder ontkent dat hij wist dat klager in het ziekenhuis was opgenomen. In het dossier bevinden zich een tweetal emails die Y., jurist en kantoorgenoot van de huidige gemachtigde van klager, aan verweerder heeft gezonden, naar later bleek, toen klager was opgenomen in het ziekenhuis. Uit die emails blijkt echter niet dat klager zich op dat moment met ernstige hartklachten in het ziekenhuis bevond, zodat het hof de juistheid van de stelling dat verweerder wist dat klager met ernstige hartklachten in het ziekenhuis was opgenomen toen hij incassomaatregelen entameerde bij gebreke van nadere onderbouwing door klager, niet kan vaststellen. De desbetreffende grief faalt.

5.13 De grieven van klager die betrekking hebben op de wijze waarop verweerder heeft getracht de openstaande declaraties te incasseren en de wijze waarop het dossier is overgedragen aan de opvolgend advocaat (de grieven 8, 11 en 12) hebben niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt, zodat deze grieven falen. Hetzelfde geldt voor grief 14 die betrekking heeft op klachtonderdeel l. Met juistheid heeft de raad overwogen dat dit klachtonderdeel dat ziet op de doorberekening van de tijd die verweerder heeft besteed aan het in opdracht van klager indienen van een klacht tegen de advocaat van de wederpartij onvoldoende is onderbouwd. Voor zover de raad niet heeft beslist op het gedeelte van het klachtonderdeel waarin klager erover klaagt dat verweerder de tijd gemoeid met het opstellen van de declaratie van verweerder en de incassowerkzaamheden aan klager heeft doorberekend, heeft te gelden dat klager dit klachtonderdeel en de daarop betrekking hebbende grief in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd.

5.14 Tot slot grief 13, waarin klager stelt dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is om privé werkzaamheden in rekening te brengen als ware het zakelijke werkzaamheden om zodoende fiscaal voordeel te behalen. Deze grief berust op onjuiste lezing van de beslissing van de raad. De raad heeft overwogen dat de declaraties op instructie van klager aan de besloten vennootschap van klager zijn gericht en dat het om die reden niet aan klager is om verweerder daarop aan te spreken. De raad heeft klager daarom in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard. Het hof kan de raad hierin volgen en overweegt daartoe nog dat uit het arbitrale vonnis blijkt dat verweerder uiteindelijk € 4.200,- exclusief BTW en kantoorkosten aan de besloten vennootschap van klager heeft mogen declareren, waarmee vaststaat dat verweerder ook daadwerkelijk werkzaamheden voor de besloten vennootschap van klager heeft verricht. Het hof ziet geen aanleiding tot gegrondverklaring van het klachtonderdeel, voor zover dit er op doelt dat verweerder aanvankelijk declaraties tot een hoger bedrag dan genoemd bedrag van € 4.200,- aan de vennootschap van klager had gezonden, nu dit kennelijk op instigatie van klager is gedaan.

5.15 De conclusie van het voorgaande is dat alle grieven falen en dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 24 januari 2011 onder nummer R. 3318/09.150.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. .H.J.M. Mertens-Steeghs, S.A. Boele, L. Ritzema, A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2011.