Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1332

Zaaknummer

H75-2010

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Gelet op de aan de advocaat toekomende vrijheid stond het verweerder vrij om zich in de door hem namens zijn cliënten gevoerde procedures te bedienen van de door hem gebezigde bewoordingen. Niet onnodig grievend.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

H 75-2010 klacht

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van:

 

College van Burgemeester en Wethouders X

klager,

gemachtigde:

de heer mr. Y,

 

tegen

 

de heer mr. Z

verweerder,

 

 

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

1.         Verloop van de klachtprocedure.

Bij schrijven van 9 april 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

 

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 7 september 2010, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 18 oktober 2010.

 

Bij de mondelinge behandeling zijn klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en verweerder verschenen.

 

2.         De feiten

 

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder heeft zijn cliënten bijgestaan in gerechtelijke procedures waarbij hij het besluit            van het college van B&W van de gemeente X ter discussie heeft gesteld en beschuldigingen heeft geuit aan het adres van het college van B&W en de heer Q,         coördinator van het Cluster bouwen van de gemeente.

 

2.2       De beschuldigingen aan het adres van het college van B&W en de heer Q betreffen           de volgende kwalificaties: bekendheid met/medewerking aan illegale handelwijze,         bedrog, bewust onwetend houden, op het verkeerde been zetten.

           

 

3.         De klacht

 

3.1       De klacht houdt het volgende in:

           

1.         verweerder uit zich onnodig grievend door in brieven en processtukken de heer Q,             medewerker van klager, te beschuldigen van bekendheid met dan wel medewerking aan illegale handelwijze, bedrog, bewust onwetend houden, op het verkeerde been zetten       etc., waardoor hij handelt in strijd met gedragsregel 31 en zich niet gedraagt zoals het            een advocaat betaamt.

2.         verweerder onthoudt zich niet van het verstrekken van gegevens, waarvan hij weet            althans behoort te weten, dat die onjuist zijn nu hij zijn betoog dat genoemde Q zijn  cliënten op het verkeerde been had gezet is blijven herhalen ook na de uitspraak van de  rechtbank R van 7 november 2007, waardoor hij handelt in strijd met             gedragsregel 31 en zich niet gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 

4.         Het verweer

 

4.1       Het standpunt van verweerder houdt in:       

            De verwijten zijn onterecht. Verweerder heeft namens zijn cliënten het gemeentebestuur    en de heer Q er bij herhaling op aangesproken dat er sprake is van zeer ernstige             onregelmatigheden en daarbij verwezen naar de van de gemeente afkomstige bewijsstukken, maar van “aantijgingen” en/of “kwetsende of grievende” uitlatingen is             geen sprake.

 

 

5.         Beoordeling van de klacht

 

           

5.1       De raad is van oordeel dat het college van B&W wordt geacht (in zijn hoedanigheid         van werkgever) op te treden voor alle ambtenaren en dientengevolge bevoegd is een     klacht in te dienen mede namens de heer Q. De klacht is derhalve ontvankelijk.

 

5.2       De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling    van een dergelijke klacht behoort ervan te worden uitgegaan dat aan die advocaat een             grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een             wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij        worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden             geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.         

 

5.3       Het is in zijn algemeenheid zo dat uitlatingen van de advocaat van een wederpartij            vaak als onaangenaam worden ervaren. Dat betekent echter niet dat die advocaat de           grens heeft overschreden van hetgeen hem als advocaat tegenover de wederpartij van       zijn cliënt vrijstond.

 

5.4       Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht         blijkt dat verweerder namens zijn cliënten heeft betoogd dat de          termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat hij in dat kader omstandigheden heeft        aangevoerd op basis waarvan in rechte de nietigheid van rechtswege van de             bouwvergunning zou moeten worden aangenomen. De rechtbank te R en  vervolgens de Raad van State hebben het betoog van verweerder verworpen. Verweerder heeft aangegeven dat deze bestuursrechtelijke procedures nog een civielrechtelijk vervolg    zullen hebben, nu verweerder namens zijn cliënten met een beroep op onrechtmatige             overheidsdaad de formele rechtskracht van het besluit wil aantasten.

 

5.5       De raad is van             oordeel dat het verweerder, gelet op de hierboven beschreven vrijheid, in    het kader van       de door hem namens zijn cliënten gevoerde procedures vrijstond om zich    te bedienen van de door hem gebezigde bewoordingen. Deze bewoordingen kunnen             weliswaar als grievend worden ervaren, maar zijn naar het oordeel van de raad in het licht van het vorenstaande niet onnodig grievend.

 

 

 

6.         Beslissing

 

De raad verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, H.C.M. Schaeken, L.G.J. de Haas, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 10 januari 2011.

 

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                             mr. R.P.G. Houterman,

griffier.                                                                                                voorzitter.

 

 

Verzonden op: 14 januari 2011

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.