Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2071

Zaaknummer

10-184 herzieningsverzoek 08-47 en 08-48

Inhoudsindicatie

Verzoek om herziening. Ontvankelijk. Verzoeker heeft berust in beslissing van de raad. De raad had al beslist dat het tapmateriaal in de tuchtzaak kon worden gebruikt, ook als dat in de strafzaak niet het geval zou zijn. Toen Hoge Raad in strafzaak oordeelde dat tapmateriaal niet mocht worden gebruikt leverde die beslissing dus geen novum op.

Uitspraak

10-184, herzieningsverzoek 08-47 en 08-48

BESLISSING  VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

Verzoeker tot herziening van de eerdere beslissingen van de raad op klachten van president en voorzitter van de strafsector van de rechtbank X en hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket X, hierna te noemen verweerders.

1. Bij brief d.d. 25 november 2010, door de raad ontvangen op 30 november 2010, heeft verzoeker onder overlegging van het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2010 onder nr. 09/00050 in de strafzaak van verzoekers cliënt [C] verzocht om herziening  van de beslissing van deze raad van 12 januari 2009. Kopie van deze beslissing is aan deze beslissing gehecht, de inhoud daarvan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

Bij deze beslissing is de klacht van verweerders dat verzoeker in zijn hoedanigheid van advocaat van voormelde [C] misbruik heeft gemaakt van het vrije verkeer tussen raadsman en cliënt - door informatie uit het opsporingsonderzoek aan familieleden van [C] te verstrekken, terwijl op dat moment voor [C] alle beperkingen golden, hetgeen tot een ernstige belemmering van het opsporingsonderzoek heeft geleid – gegrond geoordeeld en is verzoeker de maatregel van berisping opgelegd. Verzoeker heeft tegen deze beslissing geen hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline zodat deze onherroepelijk is geworden. Verzoeker meent dat uit de beslissing van de Hoge Raad dient te worden afgeleid dat het tapmateriaal dat aan de beslissing van de raad ten grondslag lag destijds ten onrechte niet direct door de recherche is vernietigd. Volgens verzoeker had dat materiaal daarom ook niet ten grondslag mogen worden gelegd aan de tegen hem ingediende klachten.

2. Het verzoek om herziening is behandeld ter zitting van de raad van 14 februari 2011, waar zowel verzoeker als namens verweerders zijn verschenen mr. X, seniorrechter, en mr. Y, OvJ. Tevens is verschenen mr. Z, rechter-commissaris in strafzaken.

De raad heeft bij de behandeling van het verzet zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D. Vergunst, voorzitter, en mrs. E. Bige, F. Klemann, C.J.M. de Vlieger en P.M. Wilmink, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

3. Dat verzoeker ondanks de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen informatie uit het opsporingsonderzoek aan familieleden van [C] heeft verstrekt, staat vast. Dit is gebleken uit de tapverslagen van de telefoonaansluitingen van de zus en de zoon van [C], welke tapverslagen ten grondslag hebben gelegen aan voormelde klacht.

De raad heeft in zijn beslissing op de klacht van 12 januari 2009 vastgesteld dat verzoeker de opgelegde beperkingen een aantal malen heeft gefrustreerd door impliciet en expliciet en welbewust en dus niet per ongeluk aan een derde te onthullen langs welke lijnen het politieonderzoek verliep, op een wijze waarop de familieleden zich, waar het ging om een eventueel alibi van [C], konden instellen. Dusdoende heeft verzoeker naar het oordeel van de raad de vertrouwenspositie die hij als raadsman van zijn in volledige beperkingen verkerende cliënt genoot, misbruikt. De raad heeft vervolgens de klacht gegrond verklaard.

4. Verzoeker heeft in de klachtzaak tot zijn verweer met name naar voren gebracht dat het tapmateriaal vernietigd had moeten worden ingevolge artikel 126 aa lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), eerste volzin. In plaats daarvan is destijds door de rechter-commissaris op verzoek van de behandelend officier van justitie machtiging verleend het tapmateriaal bij de processtukken te voegen. De raad had dus te oordelen of het tapmateriaal in de klachtzaak gebruikt mocht worden.

De raad heeft daaromtrent in zijn beslissing onder 8 het volgende overwogen.

‘Door het enkele feit dat het gewraakte tapmateriaal als gevolg van de door de rechter-commissaris verleende machtiging niet vernietigd is en dus, daardoor, bleef bestaan kreeg het in zoverre bestaansrecht en kon het in de strafzaak (…) worden gebruikt en kon en mocht het ook los daarvan de grondslag vormen voor de klacht die bij de raad aan de orde is (…).’

5. Aan het verzoek om herziening ligt ten grondslag de beslissing van de Hoge Raad waarin deze (3.12.3) heeft overwogen dat, indien de geheimhouder ten tijde van het opnemen en afluisteren van de telefoongesprekken zelf geen verdachte is, in artikel 126 aa Sv noch in enige andere bepaling is voorzien in de mogelijkheid voor de officier van justitie om, al dan niet na machtiging van de rechter-commissaris, onder omstandigheden mededelingen die onder het verschoningsrecht vallen niettemin aan het dossier toe te voegen op de grond dat het belang van de waarheidsvinding – in het onderzoek in de strafzaak waarin het dwangmiddel is toegepast – moet prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht. De Hoge Raad oordeelde voorts (3.13.3) dat, nu het tapmateriaal als gevolg van de beslissing van de rechter-commissaris toch aan het dossier was toegevoegd, de zittingsrechter ten volle diende te toetsen of de in die processen-verbaal vervatte mededelingen onder het verschoningsrecht vielen en bij bevestigende beantwoording van die vraag die mededelingen niet aan enige beslissing ten grondslag mocht leggen.

6. Bij de beoordeling van dit herzieningsverzoek stelt de raad het navolgende voorop.

a. De Advocatenwet kent een dergelijke voorziening (herziening) niet. Dat laatste, en het algemene rechtsbeginsel dat met een onherroepelijke uitspraak in beginsel de definitieve uitkomst van een tuchtzaak is gegeven en dat de aangeklaagde advocaat daarop moet kunnen rekenen, stelt de raad voor een belangrijke vóórvraag: kan verzoeker (desalniettemin) worden ontvangen? 

b. De raad ziet ook in tuchtzaken ruimte voor herziening. Het is immers niet aanvaardbaar dat een eenmaal gegeven beslissing onder alle omstandigheden onaantastbaar blijft omdat zij (nu eenmaal) onherroepelijk is. Ingeval buiten twijfel is dat later gebleken feiten en omstandigheden tot een ander oordeel zouden hebben geleid, indien die feiten en omstandigheden destijds bekend zouden zijn geweest, moet herziening mogelijk zijn.

7. In zijn beslissing van 12 januari 2009 heeft de raad, voor zover thans van belang,  overwogen:

“Door het enkele feit dat het gewraakte tapmateriaal als gevolg van de door de rechter-commissaris verleende machtiging niet vernietigd is en dus, daardoor, bleef bestaan, kreeg het in zoverre bestaansrecht en kon het in de strafzaak (althans voorlopig, totdat de rechtbank ingreep) worden gebruikt en het kon en mocht ook los daarvan de grondslag vormen voor de klacht die bij de raad aan de orde is”.

Uit deze overweging blijkt dat het gewraakte tapmateriaal naar het oordeel van de raad destijds in de tuchtzaak kon worden gebruikt, ook als dat in de strafzaak niet het geval zou zijn. Dit brengt met zich dat de herziening op de gronden die verzoeker heeft aangevoerd niet toewijsbaar is.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

wijst het verzoek tot herziening af;

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op  2 mei 2011.

griffier      voorzitter

Van deze beslissing kan binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.