Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2270

Zaaknummer

42b/11

Inhoudsindicatie

In geval van een dekenklacht tegen individuele maten van een advocatenmaatschap dient de deken concreet aan te geven welke gedragingen aan welke advocaat worden verweten. In het onderhavige geval is dat niet duidelijk en is de klacht algemeen omschreven. De klacht is derhalve ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING van de raad van discipline in de zaken met de nummers 42a/11 en 42b/11

 

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 16 mei 2011 is op 17 mei 2011 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

 

de heer [  ] (42a/11)

klager

gemachtigde: mr. [  ]

 

tegen

 

mr. [  ]

verweerder

gemachtigde: mr. [  ]

 

en van

 

mr. [  ] (42b/11)

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten

klager

 

tegen

 

mr. [  ]

 

en

 

mr. [  ]

verweerders

gemachtigde: mr. [  ]

 

en

 

mr. [  ]

verweerder

gemachtigde: mr. [  ]

 

en

 

mr. [  ]

verweerder

gemachtigde: mr. [  ]

 

 

In de zaken 42a/11 en 42b/11

 

Procesverloop

 

De raad, bestaande uit mrs. P. Schulting, voorzitter, M.I. van Horssen-Bok, J.H. van der Meulen, J.P van Stempvoort en M.M. Wiersema, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, heeft in een openbare zitting te Groningen op 19 september 2011 de klachten behandeld.

 

Verschenen zijn:

klager en zijn gemachtigde

mr. A. en zijn gemachtigde

mr. V.D. en zijn gemachtigde

mrs. S. en R. en hun gemachtigde

mr. D.

 

De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier alsmede van

- een brief van de deken aan de raad van discipline van 25 mei 2011 met bijlagen;

- een brief van 9 juni 2011 van de deken aan de raad van discipline met bijlagen;

- een brief van 31 augustus 2011 van mr. V. aan de raad van discipline met bijlagen;

- een brief van 5 september 2011 van mr. G. aan de raad van discipline met bijlagen;

Ter zitting is door de deken een brief overgelegd van de zogenaamde VB van 13 september 2011.

 

 

Feiten

 

Uit een overzicht van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat tussen 4 mei 2004 en 2 juli 2009 door de mrs. A., V.D., K.S., M.S. en S.D. in totaal 16 toevoegingen zijn aangevraagd ten behoeve van klager. Het betrof procedures tegen het UWV. In die periode werkten de mrs. K.S., M.S. en S.D. als advocaat-medewerker bij T. Blijkens een brief d.d. 17 augustus 2009 van het UWV aan klager is aan klager een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.932,00, welk bedrag door T. Advocaten op 26 augustus 2009 is ontvangen.

Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 24 juni 2009 is aan klager toegekend een vergoeding van € 1.288,00 en een bedrag van € 433,00 aan betaald griffierecht.

Bij beslissing van het UWV van 18 augustus 2009 is aan klager een vergoeding toegekend van € 644,00.

 

 

In de zaak 42a/11

 

Klacht

 

De deken heeft in de aanbiedingsbrief van de klacht van 16 mei 2011 aan de raad van discipline aangegeven dat de klacht van klager gericht is tegen “T. Advocaten, i.c. de maatschap bestaande uit de mrs. S., R., A. en V.D.”.

Uit de inhoud van de stukken, waaronder de brief van klager aan mr. V.D. d.d. 10 maart 2009 (bedoeld is 2010), die als bijlage bij een e-mail van 30 maart 2010 aan de deken is gezonden, en de mail van klager aan mevrouw G. (secretaris van de Raad van Toezicht Groningen) van 11 april 2010, waarin hij schrijft dat hij een brief en een overzicht heeft ontvangen van mr. V.D., blijkt dat de klacht zich richt tegen mr. V.D. en niet ook tegen de maatschap T. Advocaten dan wel de individuele maten van de maatschap. Ook uit de brief van klager d.d. 12 december 2010 aan de deken is dit af te leiden. Klager schrijft daarin o.m. dat hij lang niets meer heeft gehoord van mr. V.D. en dat deze hem heeft “opgelicht”. In zijn brief van 14 januari 2011 aan mevrouw G. schrijft klager weliswaar dat ”V.D., R. en A. mij zo dwars zitten als het gaat om mijn rechten”, maar de namen van R. en A. en declaraties van o.a. mr. A. zijn genoemd in het kader van het verweer van de kant van mr. V.D. en zijn aanvankelijk niet door klager in zijn klacht te berde gebracht. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat de klacht zich ook tegen anderen dan mr. V.D. richt.

 

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

1.

klager heeft van diverse rechtsprekende instanties bericht ontvangen dat aan hem een kostenvergoeding is toegekend. Ondanks toezeggingen is er door mr. V.D. niets aan hem betaald. Op 10 maart 2009 (bedoeld is 2010) heeft klager mr. V.D. gevraagd het geld binnen veertien dagen op zijn rekening te storten, hetgeen niet is gebeurd.

 

2.

Ondanks het feit dat er geen nota’s  openstaan, weigert mr. V.D. het aan klager toekomende te betalen. Mr. V.D. beroept zich weliswaar op verrekening met openstaande nota’s, maar dit is onjuist, omdat er geen nota’s openstaan.

 

3.

Mr. V.D. stuurt spooknota’s. Klager heeft bij brief van 25 april 2010 twee nota’s van T.  overgelegd van respectievelijk € 296,27 en € 410,20. Deze hebben betrekking op betalende rechtshulp. Dit is onjuist want klager heeft altijd gebruik gemaakt van gefinancierde rechtshulp en over betalende rechtshulp is nimmer gesproken.

 

 

Verweer

 

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

Ad 1 en 2.

Klager werd niet bijgestaan door mr. V.D. maar door mr. S.D., die tot 1 juli 2010 aan T.  Advocaten was verbonden. Bij beslissing van het UWV van 17 augustus 2009 is aan klager een bedrag aan proceskosten toegewezen van in totaal € 1.932,00.

De financiële afwikkeling heeft echter op zich laten wachten omdat het kantoor van mr. V.D. nog verschillende zaken voor klager in behandeling had/heeft. In deze zaken was klager nog eigen bijdragen en/of griffierechten verschuldigd die nog verrekend moesten worden.

Mr. R. heeft aangevoerd dat hij als voorzitter van het bestuur van de maatschap T.  Advocaten bij brief van 4 februari 2010 een overzicht heeft overgelegd van hetgeen nog aan klager verschuldigd was. Dit komt uit op een bedrag van € 1.335,00. Vanwege het feit dat klager zijn rekeningnummer niet heeft opgegeven, is dit bedrag niet overgemaakt.

 

Ad 3.

Aan klager is o.a. een nota gestuurd van € 520,35. Deze declaratie had betrekking op een beroepsprocedure. De Raad voor Rechtsbijstand had de toevoegingsaanvraag op financiële gronden afgewezen en het daartegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard. Hiervan is klager op de hoogte gesteld en het een en ander heeft geresulteerd in een nota van 5 januari 2006 van € 520,35. Dit is niet vooraf schriftelijk vastgelegd. Het is evenwel een logisch gevolg geweest van de financiële afwijzing van de toevoegingsaanvraag en de hoogte van de nota mag alleszins redelijk worden genoemd. Vervolgens zijn er aan klager nog drie nota’s verzonden. Dit betrof zaken waarin mr. S.D., na zijn vertrek in juli 2010, geen toevoeging had aangevraagd ofwel deze aanvragen waren afgewezen. Om die reden werden aan klager alsnog nota’s gestuurd. Van spooknota’s is dan ook geen sprake. Bij brief van mr. R. d.d. 18 april 2011 aan de deken is een financieel overzicht overgelegd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

 

 

Beoordeling

 

Ad 1, 2 en 3.

In de brief van klager van 10 maart 2009 (bedoeld is 2010), gericht aan mr. V.D. is het volgende te lezen:

 “Graag ontvang ik van u het geld terug dat ik aan u heb betaald”

Verderop in de brief schrijft klager dat het zaken betreft die mr. V.D. voor hem heeft behartigd alsmede de beroepszaken die mr. S.D. heeft gewonnen. Het betreft een verzoek om totale financiële afwikkeling. Gesteld noch gebleken is dat de door klager blijkens genoemde brief gewenste totale financiële afwikkeling eerder onderwerp van overleg is geweest tussen klager en mr. V.D. Het staat daarom geenszins vast dat mr. V.D. ter zake van die afwikkeling tot aan het schrijven van bedoelde brief tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de stukken is voorts gebleken dat de beantwoording van eerder bedoelde brief kennelijk is overgelaten aan de maatschap, namens welke mr. R. het woord voerde c.q. de pen hanteerde. In ieder geval bevindt zich geen antwoord van mr. V.D. bij de stukken, gericht aan klager. Ook de correspondentie wordt gevoerd tussen klager en mr. R., zoals onder meer blijkt uit de brief van klager van 21 april 2010, gericht aan mr. R. In zijn brief van 9 april 2010 aan de deken schrijft mr. R.  dat hij als vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur van het kantoor en mede namens mr. V.D. de brief van klager van 30 maart 2010 beantwoordt. Het betreft hier het handelen van mr. R. en niet dat van mr. V.D. Naar het oordeel van de raad is daarom evenmin gebleken dat ter zake van de afhandeling van bedoelde brief mr. V.D. tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad is dan ook van oordeel dat de klacht tegen mr. V.D. ongegrond is. Zoals eerder overwogen valt uit de stukken naar het oordeel van de raad niet af te leiden dat klager bedoeld heeft ook te klagen over anderen dan mr. V.D.

 

 

Beslissing

 

De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

 

In de zaak 42b/11

 

Klacht

 

De deken heeft in de aanbiedingsbrief van 16 mei 2011 aangegeven dat het dekenbezwaar is gericht tegen “….de maatschap T. Advocaten, dan wel haar individuele maten..” In het inzake van de brief staat “ dekenbezwaar/T. Advocaten, i.c. de maatschap bestaande uit de mrs. S., S.G. R., A. en V.D.”. De raad leest de klacht aldus dat deze zich richt tegen genoemde advocaten.

 

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

1.

De individuele maten van het kantoor T. Advocaten hebben op naam van andere kantoorgenoten toevoegingen aangevraagd in zaken die zij niet zelf behandeld hebben. Zo is gebruik gemaakt van de persoonlijke gegevens van een voormalig kantoorgenoot mr. K.S., waardoor deze collega ernstig is gecompromitteerd. De individuele, toevoegingaanvragende maat, pleegt in feite valsheid in geschrifte jegens de Raad voor Rechtsbijstand. Door deze handelwijze is het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

 

2.

De individuele maten van T. Advocaten hebben nota’s gestuurd aan cliënten die voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwamen.

 

 

Verweer

 

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

Ad 1.

Mrs. S. en R. ontkennen dat zij toevoegingen hebben aangevraagd op naam van kantoorgenoten. Mrs. A. en V.D. hebben erkend dat zij dat wel gedaan hebben.

 

Ad 2.

Aangevoerd is dat in bepaalde gevallen toevoeging werd geweigerd, waardoor de beklaagde advocaten ervan uit zijn gegaan dat alsnog een nota gestuurd kon worden omdat de rechtshulp daarmee betalend was geworden.

 

 

Beoordeling

 

Ad 1.

De deken heeft niet geconcretiseerd welke gedragingen aan welke advocaat worden verweten. Geheel algemeen voert de deken aan dat de individuele in de klacht genoemde advocaten van het kantoor T. Advocaten klachtwaardig hebben gehandeld door op naam van kantoorgenoten toevoegen aan te vragen. Het had echter op de weg van de deken gelegen om aan te geven welke concrete gedragingen van welke individuele advocaat ter discussie worden gesteld. De klacht is derhalve, naar het oordeel van de raad, onvoldoende gespecificeerd en te algemeen geformuleerd en derhalve ongegrond.

 

Ad 2.

Bij de stukken bevinden zich nota’s op naam van advocaten van T. Advocaten. Deze zijn overgelegd in het kader van het verweer van mr. V.D. in de zaak 42a/11. De deken heeft ook hier verzuimd de klacht te concretiseren in die zin dat niet wordt aangegeven in welke zaak door welke advocaat ten onrechte een nota is verstuurd, omdat de cliënt voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Door deze opzet van de klacht komt de raad niet aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toe, wat ook zij van de verweten handelingen die op zich zelf een nadere beoordeling lijken te rechtvaardigen. In dit verband overweegt de raad dat moeilijk voorstelbaar is dat de praktijk van het aanvragen van toevoegingen op naam van kantoorgenoten in dienstbetrekking zonder dat die kantoorgenoten daarvan wisten, met het doel de quotumregeling te omzeilen, tijdens maatschapoverleg niet aan de orde is geweest. Dit temeer, gelet op de omvang die deze praktijk heeft aangenomen. In de zaak 43a/11, door de raad  gelijktijdig berecht, is komen vast te staan dat dergelijke aanvragen in meer dan 100 gevallen hebben plaatsgevonden.

 

 

Beslissing

 

De raad van discipline de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mrs. P. Schulting, voorzitter, M.I. van Horssen-Bok, J.H. van der Meulen, J.P van Stempvoort, M.M. Wiersema, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad te Groningen van 16 december 2011 door mr. C. van den Noort, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.