Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-01-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2009

Zaaknummer

R. 3498/10.128

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De advocaat heeft zich wel overtuigd van de instemming van de client ter zake de aan de advocaat verstrekte opdracht. De advocaat heeft ook rechststreeks met de client gecommuniceerd. In casu bestond voor de advocaat geen aanleiding te overleggen of er termen aanwezig waren om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. De advocaat heeft zich vervolgens op zorgvuldige wijze teruggetrokken uit  de zaak.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 2 april 2010 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek

is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 17 augustus 2010.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage

hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 8 november 2010.  

Ter zitting is verweerder verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

 

FEITEN

2.1  Verweerder is op verzoek van een voormalig werknemer, mr. K., van het kantoor van de heer O. in de periode van december 2008 tot mei 2009 als

raadsman opgetreden voor klager. 

2.2  Bij faxbrief van 18 december 2008 heeft mr. K. het concept beroepschrift aan verweerder doen toekomen. 

2.3  Verweerder heeft op 22 december 2008 ten behoeve van klager 371 beroepsschriften ingediend bij het Gerechtshof Arnhem.

2.4  Bij faxbrief van 17 februari 2009 heeft verweerder mr. K. verzocht of hij de zaak begin maart 2009 met klager en mr. K. zou willen bespreken. 

2.5  Bij faxbrief van 8 maart 2009 heeft verweerder mr. K. bericht dat hij op maandag 16 maart 2009 op zijn kantoor een bespreking zou hebben en heeft hij mr.

K. tevens verzocht te bewerkstelligen dat klager dan eveneens aanwezig zou zijn. Voorts heeft verweerder mr. K. verzocht een kopie van zijn brief aan klager te

doen toekomen. 

2.6 O p 16 maart 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden in de aanwezigheid van klager, verweerder en mr. K. 

2.7  Bij brief van 2 april 2009 heeft verweerder aan klager kopie doen toekomen van door hem ontvangen dienen verweerschriften. Verweerder heeft klager

verzocht te reageren op de verweerschriften.

2.8   Bij brief van 20 april 2009 heeft verweerder aan mr. K. een voorschotdeclaratie doen toekomen en aan mr. K. medegedeeld dat bij gebreke van tijdige betaling

hij zich zou ontrekken aan de zaak. Een kopie van deze brief heeft verweerder aan klager doen toekomen.

2.9   Verweerder heeft mr. K. op 8 mei 2009 een rappelbrief doen toekomen.

2.10  Bij brief van 9 mei 2009 heeft klager verweerder laten weten niet in staat te zijn de voorschotdeclaratie te voldoen en heeft klager verweerder verzocht de

voorschotdeclaratie in te dienen bij mr. K.

2.11  Bij brief van 20 mei 2009 heeft verweerder mr. K. een kopie doen toekomen van de brief die hij van klager had ontvangen en heeft verweerder opgemerkt

dat hij mr. K. als opdrachtgever aansprakelijk houdt voor voldoening van de voorschotdeclaratie van 20 april 2009.

2.12  Bij brief van 20 mei 2009 heeft verweerder klager bevestigd dat hij bepaalde beroepszaken bij het Gerechtshof Arnhem zou intrekken. Voorts heeft

verweerder klager geïnformeerd over de behandeling ter zitting van 29 juni 2009. 

2.13  Verweerder heeft voorts bevestigd dat hij klager erop heeft gewezen dat het wellicht zinvol is na te gaan of hij eventueel in aanmerking komt voor

gefinancierde rechtsbijstand.

2.14  Verweerder heeft klager om nadere informatie gevraagd omtrent zijn inkomenspositie zodat vastgesteld kon worden of, wellicht middels peiljaarverlegging,

een toevoeging kon worden aangevraagd.

2.15  Klager heeft op dit verzoek niet gereageerd.

2.16  Verweerder heeft zich vervolgens aan de zaak onttrokken, nadat hij dit schriftelijk had aangekondigd.

 

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij:

a.   verzuimd heeft na te gaan of de heer K. stond ingeschreven als advocaat en in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 35 door bij de aanvaarding van de opdracht van de heer K. zich niet te overtuigen van de instemming van klager en zich niet het recht heeft voorbehouden zich rechtstreeks met klager te verstaan; b.  bij het begin van de zaak niet met klager heeft overlegd of er termen aanwezig waren om te trachten voor hem door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen;

c.  zich zonder overleg met klager aan de zaak heeft onttrokken toen zijn declaraties niet werden betaald;

d.  onrechtmatig jegens klager heeft gehandeld ten gevolge waarvan deze schade heeft geleden.

 

VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder betwist dat hij verzuimd zou hebben na te gaan of mr. K. stond ingeschreven als advocaat. Verweerder was hiervan op de hoogte.

Verweerder was er wel van overtuigd dat de opdracht de instemming had van klager nu hij meerdere malen met klager een bespreking heeft gehad.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2   In beginsel was er geen enkele aanleiding om te onderzoeken of klager in aanmerking kwam voor een toevoeging, omdat verweerder in de veronderstelling

verkeerde dat de opdracht was verstrekt door het kantoor van de heer O. Toen later bleek dat dit kantoor niet voor zijn declaratie wilde instaan heeft hij klager

gewezen op de mogelijkheid gefinancierde rechtsbijstand te vragen op welk advies klager niet is ingegaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3  Verweerder is van mening dat het hem vrijstond zich aan de zaak te onttrekken, toen bleek dat zijn declaratie niet zou worden voldaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4   Verweerder betwist dat hij onrechtmatig jegens klager heeft gehandeld ten gevolge waarvan deze schade zou hebben geleden.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

 

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 Vooropgesteld wordt dat de advocaat opdrachten van een tussenpersoon, die niet als advocaat is ingeschreven, uitsluitend kan aanvaarden indien hij

ervan overtuigd is dat de opdracht met instemming van de cliënt is gegeven en hij zich bovendien het recht heeft voorbehouden zich te allen tijde rechtstreeks met

cliënt te verstaan. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat verweerder heeft opgetreden als procesadvocaat van

klager. Immers op het e-mail bericht van 8 december 2008 van mr. K. betreffende zijn wens om verweerder in 371 beroepszaken betreffende “bewindvoering ex.

titel 19 Boek 1 BW” als procesadvocaat aan te stellen, heeft verweerder positief gereageerd. Bij brief van 16 december 2008 aan mr. K. heeft verweerder

gevraagd of mr. K. in de gelegenheid is de desbetreffende zaak met hem te bespreken. Vervolgens heeft verweerder regelmatig gecorrespondeerd met mr. K., het

gerechtshof en klager betreffende de belangenbehartiging van klager naar aanleiding van diens ontslag als bewindvoerder. Verweerder heeft daarover

onweersproken gesteld dat hij niet alleen als proces-advocaat is opgetreden maar de belangen van klager ook inhoudelijk heeft behartigd. Dat mr. K. ten onrechte

de titel meester voerde kan verweerder op basis van de stukken niet worden verweten. Verweerder heeft gesteld dat hij ervan op de hoogte was dat mr. K. geen

advocaat was. Niet valt in te zien dat dat in deze relevant is nu mr. K. naar de mening van verweerder zich ook niet als advocaat heeft uitgegeven. Verweerder

heeft zich ervan overtuigd dat de opdracht van mr. K. met de instemming van klager is gegeven. Hoewel verweerder dit niet bij aanvang van de opdracht heeft

gedaan, is dat nadien wel geschied ter gelegenheid van een tweetal besprekingen op 16 en 26 maart 2009. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.2 Vooropgesteld wordt dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Tenzij een advocaat goede

gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het

begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp

te verkrijgen. De Raad is van oordeel dat voor verweerder in beginsel geen aanleiding bestond om onderzoek te doen naar de mogelijkheid of klager in aanmerking

kwam voor gefinancierde rechtsbijstand nu de opdracht werd verstrekt door het kantoor van de heer O. en verweerder al meerdere malen via dit kantoor

opdrachten had ontvangen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat aan hem is bevestigd dat er voldoende zekerheid was voor betaling van de declaraties. Toen

verweerder later bleek dat klager financieel niet in staat was de declaratie te voldoen en het kantoor van de heer O. niet instond voor de declaraties, heeft

verweerder klager direct gewezen op de mogelijkheid van financierde rechtsbijstand. De Raad is van oordeel dat verweerder er beter aan had gedaan een en

ander duidelijker in zijn opdracht schriftelijk te bevestigen doch de Raad acht dit klachtonderdeel niet gegrond.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.3 Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn

cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel heeft. Bij brief van 8 mei 2009 heeft verweerder klager het volgende bericht: “Voorts verzoek ik u te bewerkstelligen dat het

bedrag van mijn voorschotdeclaratie van 20 april jl. ad  € 3.570,-- uiterlijk a.s. dinsdag, 12 mei, op een van mijn onderstaande rekeningen is bijgeschreven. Bij

gebreke van dien zal ik mij zonder nader bericht als advocaat aan de onderhavige zaak onttrekken”

Naar aanleiding van die brief schreef klager verweerder bij brief van 9 mei 2009, onder meer: “Al maanden leeft ik op bijstandsniveau en kan niet of tenauwernood

aan mijn financiële verplichtingen voldoen. Derhalve verzoek ik u ook uw voorschotdeclaratie in te dienen bij mr. K. Mocht mr. K. niet tot betaling overgaan, dan

scheiden onze wegen, want ondergetekende is absoluut niet in staat uw nota te voldoen. Als laatste meld ik u dat het geen bezwaar is om naar aanleiding van de

lijst, waarin aangetekend is dat de onder bewindstelling van cliënten is beëindigd bij het hof in te trekken.”

Vervolgens heeft verweerder klager bij brief van 20 mei 2009 onder meer bericht “Mocht blijken dat U niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt,

dan zal ik mij als uw advocaat aan de zaak onttrekken, nu mijn voorschotdeclaratie van 20 april jl. niet door O. is voldaan en Uzelf naar u mij te kennen gaf niet tot

voldoening in staat bent.”

Bij brief d.d. 27 mei 2009 aan klager heeft verweerder zich onttrokken stellende: “Helaas hebt u niet gereageerd op mijn brief van 20 mei jl. Ten zij U er voor zorg

draagt dat de daarin op blz. 2, 2e alinea, genoemde stukken alsnog uiterlijk het a.s. weekend in mijn bezit zijn, neem ik aan dat U niet voor gefinancierde

rechtsbijstand in aanmerking komt en zal ik mij zonder nader bericht als advocaat aan de zaak onttrekken”.

 

De Raad is van oordeel dat verweerder de van hem te verwachten zorgvuldigheid in acht heeft genomen voorafgaande aan het moment dat hij zich daadwerkelijk

heeft onttrokken aan de zaak. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.4  De tuchtrechter is niet bevoegd om te oordelen over vordering tot schadevergoeding. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

6.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 

            -           verklaart de klachtonderdelen a t/m d ongegrond.

 

 

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. M. Aukema, mr. P.S. Kamminga, mr. A.J.N. van Stigt en mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 januari 2011.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.