Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2242

Zaaknummer

11-57

Inhoudsindicatie

Het verwijt dat verweerder sub 1 klager niet heeft gewezen op de wijze waarop hij bezwaar kan maken tegen de declaraties van zijn kantoor is ongegrond omdat klager er blijk van heeft gegeven op de hoogte te zijn van de mogelijkheden.

Inhoudsindicatie

Het verwijt dat verweerder sub 1 de declaraties niet ter begroting aan de Raad van Toezicht heeft gestuurd mist feitelijk grondslag omdat inmiddels een begrotingsverzoek is ingediend.

Inhoudsindicatie

Beide onderdelen van de klacht tegen klager sub 1 zijn ongegrond.

Inhoudsindicatie

De klacht tegen de overige verweerders is niet-ontvankelijk omdat zij op geen enkele wijze zijn betrokken bij het incasseren van de declaraties die aan klager zijn gestuurd.

Uitspraak

      11-57

 BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 30 mei 2011 heeft mr. A.C.G. Reezigt, waarnemend deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen, die de klacht heeft onderzocht, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

klager

wonende te [woonplaats]

tegen: verweerder

advocaat te [plaats]

en

alle advocaten-bestuursleden en

alle advocaten-aandeelhouders van [advocaten – notarissenkantoor] te [plaats]

hierna te noemen verweerders

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 31 oktober 2011.

Klager en zijn gemachtigde, de heer mr. [Y], zijn niet verschenen. Verweerder, bijgestaan door de heer mr. [K], advocaat te [plaats], is wel verschenen. De andere verweerders zijn niet verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D. Vergunst, voorzitter, en mrs. J.A. Holsbrink, P.R.M. Noppen,

E.J. Verster en A.M.T. Weersink, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. A. Huber als griffier.

2.

Klager verwijt verweerders dat zij zich niet hebben gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat zij zich ten onrechte niet hebben gehouden aan het bepaalde in gedragsregel 27 lid 1 en 3 (abusievelijk staat in de brief van de waarnemend deken d.d. 30 mei 2011 lid 1 en 2; dit is een kennelijke verschrijving).

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Klager heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend in verband met een geschil over een aannemingsovereenkomst. Aanvankelijk is hij bijgestaan door mr. A en nadien door mr. B. Zowel mr. A. als mr. B zijn niet meer verbonden aan het kantoor van verweerders en niet meer als advocaat werkzaam in het arrondissement Zutphen.

Klager is niet helemaal tevreden over de wijze waarop mr. A en mr. B hem hebben bijgestaan. De klachten tegen deze advocaten zijn in behandeling bij de waarnemend deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle.

Op 20 november 2006 heeft klager een voorschot ad € 500,- aan het kantoor van verweerder voldaan. Dit voorschot is verrekend met de declaratie d.d. 2 mei 2007.

Op 24 augustus 2010 heeft het kantoor van verweerders klager gedagvaard tot betaling van € 23.983,07 alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2010. Het betreft declaraties uit de periode van april 2008 tot en met december 2009.

Bij vonnis van 29 september 2010 is klager veroordeeld € 23.090,51, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 20.505,62 vanaf 3 augustus 2010 tot de dag van volledige betaling. Voorts is klager veroordeeld de proceskosten van het kantoor van verweerders te voldoen.

Op 12 oktober 2010 is het vonnis van 29 september 2010 aan klager betekend.

Op 8 november 2010 heeft klager de verzetdagvaarding laten betekenen aan het kantoor van verweerders. In de verzetdagvaarding is onder meer aangevoerd dat klager de omvang van de verrichte werkzaamheden betwist en dat daarom uitsluitend de Raad van toezicht van de orde van advocaten te Zutphen bevoegd is het aan het kantoor van verweerders verschuldigde bedrag vast te stellen.

4.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende aangevoerd:

Het is het kantoor van verweerders uit meerdere bronnen bekend dat klager bezwaar heeft tegen de declaraties. Verweerders hebben zich niet gehouden aan de op hen rustende verplichting klager te wijzen op de ter zake bestaande regelingen om bezwaar te maken tegen de declaraties.

Het door klager betaalde voorschot van € 500,- is door het kantoor van verweerders verrekend met een aan klager gestuurde declaratie d.d. 2 mei 2007.

Het kantoor van verweerders is verzocht alle declaraties, waaronder de declaratie d.d. 2 mei 2007, ter begroting in te dienen bij de Raad van Toezicht.

5.

Verweerders hebben het volgende tot hun verweer aangevoerd:

Degenen tegen wie de klacht is ingediend zijn noch individueel, noch gezamenlijk tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het handelen en/of nalaten van mrs. A en B.

Om die redenen behoort klager in de onderhavige klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Verweerder heeft namens zijn kantoor de incassoprocedure jegens klager aanhangig gemaakt, die heeft geleid tot het verstekvonnis d.d. 29 september 2010. Hij is uit dien hoofde verantwoordelijk voor het traject dat geleid heeft tot het aanhangig maken van voornoemde procedure. De (overige) advocaten-bestuursleden en advocaten-aandeelhouders van het kantoor zijn dat niet. Daarom is de klacht van klager tegen verweerder ontvankelijk en tegen de overige verweerders niet.

Het kantoor van verweerders heeft klager een aantal declaraties en aanmaningen toegestuurd.

Klager heeft gesteld dat het kantoor van verweerders uit meerdere bronnen bekend was dat hij bezwaar had tegen de declaraties. Hij heeft dit echter niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.

Uit de stukken is de raad gebleken dat de gemachtigde van klager er voor het eerst bij brief van 3 november 2010 blijk van heeft gegeven dat hij bezwaren heeft tegen de declaraties. In deze brief heeft de gemachtigde van klager er op gewezen dat de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen bevoegd is over het declaratiegeschil een uitspraak te doen. Daarom behoefde verweerder dit niet meer te doen en is de klacht dat verweerder klager niet heeft gewezen op de ter zake bestaande regelingen om bezwaar te maken tegen de declaraties ongegrond.

Onweersproken is door verweerder gesteld dat de declaraties inmiddels ter begroting aan de Raad van Toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen zijn voorgelegd. Daarom mist het verwijt dat de declaraties niet ter begroting zijn voorgelegd feitelijke grondslag en is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

De klacht over het verrekenen van een voorschot met een factuur van 2 mei 2007 is een klacht tegen mr. [A] en/of [B]. Voor het handelen van die advocaten is verweerder niet verantwoordelijk. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht tegen verweerder is ontvankelijk. De klacht tegen de overige verweerders is niet-onvankelijk.

Beide onderdelen van de klacht van klager tegen verweerder zijn ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling op 28 november 2011.

 griffier     voorzitter