Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-03-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1588
Zaaknummer
R. 3564/10.194
Inhoudsindicatie
Onbegrijpelijke wijze van declaratiebeleid leidt tot gegrondheid van de klacht.
Uitspraak
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij ongedateerde brief, door het Bureau van de Orde ontvangen op 13 april 2010, heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Het dossier is door de Raad ontvangen op 18 november 2010.
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 17 januari 2011.
Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager werd ter zitting vergezeld door de heer T., administrateur en werkzaam bij de onderneming van klager.
FEITEN
2.1 Verweerder heeft de vennootschap van klager, G. B.V., alsmede klager in persoon, enige tijd bijgestaan in diverse kwesties, waaronder incasso-opdrachten.
2.2 Verweerder heeft voor de vennootschap van klager, G. B.V. een incasso–zaak aanvaard tegen de inmiddels gefailleerde vennootschap C.
2.3 Op 27 juni 2007 heeft het voormalig administratiekantoor van de vennootschap van klager een faxbericht aan verweerder doen toekomen, met als bijlage de algemene incasso voorwaarden van verweerder van 2007 voor akkoord getekend door een medewerker van het administratiekantoor. Uit deze voorwaarden volgt dat de cliënt na de vervaldatum aansprakelijk is voor de buitengerechtelijke kosten alsmede de gerechtelijke incassokosten en dat de buitengerechtelijke kosten geacht worden tenminste 15% van de hoofdsom te bedragen.
2.4 Bij faxbrief van 30 mei 2009 heeft verweerder een sommatiebrief aan de wederpartij van klager doen toekomen, waaruit volgt dat de vennootschap van klager nog een bedrag van € 290.890,62, exclusief rente, te vorderen heeft.
2.5 Bij faxbrief van 21 juli 2009 heeft verweerder de advocaat van de wederpartij van de vennootschap van klager voor zover in deze relevant geschreven:
“Naar ik begrepen heb heeft uw cliënt gisteren met mijn cliënte overleg gehad en is de boekhouding vergeleken. De uitkomst daarvan zou zijn dat hetgeen mijn cliënte te vorderen heeft van uw cliënte € 365.300,-- bedraagt en dat uw cliënte een vordering heeft van € 65.000,--. Uw cliënte heeft op andere ongebruikelijke rekeningen van cliënte betaald € 6.466,--. Na verrekening heeft cliënte € 293.834,-- te vorderen. Cliënten hebben besproken dat in verband met nog onbekende schades € 15.000,-- in depot blijft. Ik stel voor dat dit op de bankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden van mijn kantoor (red.) blijft staan en wordt uitgekeerd indien partijen daarover overeenstemming hebben bereikt danwel wanneer duidelijk wordt dat uw cliënte geen claims meer heeft op cliënte. …
Uw cliënte maakt aanspraak op vergoeding van de juridische inzet; uw cliënte heeft aangeboden hem een bedrag ad € 13.000,-- te vergoeden.”
2.6 Bij faxbrief van 22 juli 2009, die voor akkoord is getekend door klager, heeft verweerder de advocaat van de wederpartij bericht dat er een akkoord is bereikt, waarbij het beslag zal worden opgeheven indien de wederpartij een bedrag van € 257.834,42 telefonisch doet bijschrijven op de derdengeldrekening van verweerder en dat het depot daar renteloos blijft staan totdat partijen het daarover eens zijn.
2.7 Bij faxbrief van 23 juli 2009 heeft verweerder de beslagene bericht dat een bedrag van € 233.834,42 dient te worden bijgeschreven op de derdenrekening van verweerder en € 70.000,-- dient te worden bijgeschreven op de derdengeldrekening van de advocaat van de wederpartij en het surplus op de rekening van de wederpartij.
2.8 Op 30 augustus 2009 heeft verweerder een declaratie aan de vennootschap van klager doen toekomen ad € 24.000,-- betreffende griffierechten voor een kort geding, beslaglegging en een bodemprocedure ad € 6.980,--,
€ 11.231,01 honorarium, reiskosten en verschotten.
2.9 Bij declaratie van 30 maart 2010 heeft verweerder aan de vennootschap van klager een bedrag ad € 8.000,-- aan buitengerechtelijke incasso vergoedingen in rekening gebracht, te vermeerderen met BTW.
2.10 Op 30 maart 2010 zijn twaalf declaraties door verweerder in de zaken van klager aan klager toegezonden. Met ingang van 31 maart 2010 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager gestaakt.
KLACHT
3. Klager verwijt verweerder, dat:
a. hij in strijd met de met de vennootschap van klager gemaakte afspraak in een incassozaak tegen C. veel meer heeft gedeclareerd dan de overeengekomen € 1.000,-- en tevens niet inzichtelijk heeft gedeclareerd;
b. hij beslag heeft doen leggen voor een bedrag van € 500.000,--, terwijl de vordering € 364.649,-- bedroeg;
c. hij het gelegde beslag ten onrechte heeft doen opheffen, nadat van het op basis van een getroffen regeling door de wederpartij verschuldigde bedrag van € 306.834,-- slechts een bedrag van € 283.834,42 door de wederpartij was betaald;
d. na ontvangst van het klachtdossier van de deken is gebleken dat een brief van 21 juli 2009 van verweerder aan de advocaat van de wederpartij anders luidt dan de inhoud van een brief gedateerd op 21 juli 2009 van verweerder aan de advocaat van de wederpartij, waarvan de vennootschap van klager eerder een afschrift van verweerder had ontvangen.
VERWEER
Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van klachtonderdeel a
4.1 Verweerder heeft gesteld dat klager namens diens vennootschap de door hem, verweerder, gehanteerde incassovoorwaarden voor akkoord heeft ondertekend. Verweerder betwist de door klager gestelde financiële afspraak dat hij dan wel zijn vennootschap, maar € 1.000,00 aan verweerder verschuldigd zou zijn voor zijn werkzaamheden in de betreffende incassozaak. Verweerder heeft gesteld dat klager dan wel diens vennootschap de incasso kosten dient te betalen, behoudens voor zover deze op de wederpartij kunnen worden verhaald. Daarnaast heeft verweerder gerechtelijke kosten in de zaak gemaakt. De door verweerder in rekening gebrachte kosten bestaan enerzijds uit honorarium voor verrichte werkzaamheden en anderzijds uit incassokosten. Verweerder erkent dat hij een bedrag van € 1.670,-- betreffende een voorschot van een kort geding niet in rekening had mogen brengen, omdat er geen kort geding is gevoerd althans dat bedrag had behoren te worden gecrediteerd. Ten onrechte is er een bedrag van € 510,-- in rekening gebracht voor beslag, terwijl dit € 204,00 diende te zijn.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
4.2 Verweerder erkent dat hij voor een bedrag van € 500.000,-- beslag heeft doen leggen.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
4.3 Verweerder heeft voorts erkend dat de vennootschap van klager wenste dat de wederpartij het verschuldigde op de derdenrekening van verweerder zou overmaken, maar daar was de wederpartij niet mee akkoord. Daarna is volgens verweerder overeengekomen dat een deel van het bedrag op de derdengeldrekening van de advocaat van de wederpartij zou worden overgemaakt, te weten
€ 70.000,--. Van dit bedrag is op 16 oktober 2009 een bedrag van € 50.000,-- ontvangen. In totaal is volgens verweerder € 283.834,42 ontvangen. Het ontbrekende bedrag van € 20.000,-- is volgens verweerder niet betaald. Het destijds door verweerder berekende verschuldigde bedrag van € 364.649,00 is volgens hem niet juist gebleken.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
4.4 Verweerder heeft gesteld dat hij de verschillende versies van de brief van 21 juli 2009 niet kan verklaren.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.1 Voorop gesteld wordt dat wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt hij de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt dient te bespreken en inzicht dient te geven in de wijze waarop en frequentie waarmee hij zal declareren. Een advocaat moet er dan ook voor zorgdragen dat tussen hem en zijn cliënt duidelijkheid bestaat met betrekking tot een onderlinge financiële verhouding. Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat verweerder met (de vennootschap van) klager de door hem gestelde gemaakte financiële afspraken in de betreffende zaak niet aan (de vennootschap van) klager heeft bevestigd. De Raad is dan ook van oordeel dat verweerder jegens (de vennootschap van) klager niet de benodigde zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Voor de Raad is de wijze van administreren althans het declaratiebeleid van verweerder ten aanzien van (de vennootschap van) klager in het geheel niet begrijpelijk gemaakt. De Raad stelt dan ook vast dat verweerder niet inzichtelijk aan (de vennootschap van) klager heeft gedeclareerd. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.2 Voorop gesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas worden overwogen en opgelegd indien en voorzover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Wel dient de advocaat zijn cliënt steeds naar behoren te informeren en duidelijk te maken hoe hij te werk wil gaan. Deze verplichting houdt onder meer in dat de advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden voor zekerheid, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen. Verweerder heeft erkend dat hij voor een bedrag van € 500.000,-- beslag heeft doen leggen, terwijl uit de stukken volgt dat de vordering volgens de berekening van verweerder maximaal
€ 364.649,00 zou bedragen. Gegeven de hoogte van de vordering en de daarbij op te tellen gebruikelijke kosten komt beslaglegging voor een bedrag van € 500.000,-- de Raad niet onredelijk voor. Verweerder heeft dit overigens gedaan in het belang van (de vennootschap van) klager om zodoende voldoende verhaal veilig te stellen ten aanzien van de vordering. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.3 De Raad kan op basis van de stukken niet vaststellen of verweerder op juiste gronden het gelegde beslag heeft doen opheffen. Wel volgt uit de faxbrief van 22 juli 2009 dat klager deze voor akkoord heeft getekend, zodat de Raad het ervoor houdt dat de opheffing van het beslag en de in voornoemde faxbrief genoemde bedragen door klager zijn aanvaard. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
5.4 De Raad stelt vast dat verweerder geen verklaring heeft kunnen geven ten aanzien van de verschillen tussen de twee overgelegde faxbrieven van 21 juli 2009. De Raad is van oordeel dat dit weliswaar onzorgvuldig is, doch niet zonder meer als een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder kan worden gekwalificeerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
MAATREGEL
6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding alsmede het feit dat verweerder onvoldoende inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen acht de Raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken met een proeftijd van één jaar passend en geboden. De Raad acht met name de wijze van communiceren en het vastleggen van financiële consequenties ver onder de maat.
BESLISSING
7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart de klachtonderdelen b, c en d ongegrond en klachtonderdeel a gegrond en legt terzake aan verweerder de maatregel op van voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken met een proeftijd van één jaar.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove,mr. C.A. de Weerdt, mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2011.
griffier voorzitter