Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2040

Zaaknummer

11-036H

Inhoudsindicatie

Verweerder staat de ex-echtgenote van klager bij in het geschil over de echtscheiding en de omgangsregeling van klager met de kinderen. In brieven aan de rechtbank en aan klager’s advocaat en  in processtukken heeft verweerder zich onnodig grievend over klager uitgelaten. Klacht is gegrond; voorwaardelijke schorsing van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 oktober 2011

in de zaak 11-036H

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 3 februari 2011 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

v e r w e er d e r 

1.   Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 1 februari 2011, door de raad ontvangen op 3 februari 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 augustus 2011 in aanwezigheid van partijen. Verweerder werd ter zitting bijgestaan door mr. Rozendaal. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 

1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 21 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 1 februari 2011 genoemde inventarislijst.

2.   De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a. zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager; en

b. niet bijdraagt aan een constructieve oplossing van het geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote.

2.2 Voorafgaand aan de zitting van de raad van 10 augustus 2011 heeft klager aan de raad en aan verweerder pleitnotities met bijlagen toegestuurd. Uit die bijlagen blijkt dat klager een nieuwe klacht tegen verweerder onder de aandacht van de deken heeft gebracht. Die klacht luidt dat klager in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door zijn medewerking aan een door de advocaat van klager voorgestelde bespreking met hem (verweerder) over de wijze waarop de tussen klager en zijn ex-echtgenote ontstane patstelling kan worden doorbroken, afhankelijk te stellen van de onvoorwaardelijke intrekking door klager van de op 3 februari 2011 door de raad ontvangen klacht.

2.3 Ter zitting heeft verweerder kenbaar gemaakt niet ermee in te stemmen dat de raad de nieuwe klacht gelijktijdig met de op 3 februari 2011 ontvangen klacht tegen hem zou behandelen. Verweerder wil de uitkomst van het onderzoek van de deken naar deze nieuwe klacht wil afwachten. De raad wijst deze nieuwe klacht terug naar de deken voor onderzoek.

3.    Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager is gehuwd geweest met X, hierna te noemen: de vrouw. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. Bij verzoekschrift van 20 oktober 2009 heeft verweerder namens de vrouw vooruitlopend op een echtscheidingsprocedure een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend.

3.3 Bij brief van 11 november 2009 heeft verweerder aan de advocaat van klager geschreven:

“Ter zijde merk ik op dat cliente heeft getracht het feit dat partijen uit elkaar gaan gezamenlijk met de kinderen te bespreken en zonder dat partijen elkaar “zwart” maken.

Uw cliente heeft zulks geweigerd!

Ronduit verwerpelijk is dat uw client heeft aangezet tot een melding bij het AMK.

(...)

Het (wanstaltige) gedrag van uw client is dermate groot dat cliente zich genoodzaakt heeft gezien op zoek te gaan naar vervangende woonruimte waar zij met partijen kinderen kan verblijven.”

3.4 In zijn brief van 9 februari 2010 aan de advocaat van klager heeft verweerder geschreven:

“Volstrekt duidelijk is geworden dat met name [oudste dochter] behoefte had aan contact met mijn cliente. Uw cliente heeft dit belet.

Cliente doet al het mogelijke om de omgang goed te laten verlopen en het moet uw client ook duidelijk zijn dat zijn handelen en nalaten volstrekt verkeerd gaat uitpakken.”

3.5 Uit de brief van verweerder aan de advocaat van klager van 18 februari 2010 is dit citaat afkomstig:

“Ik begreep van cliente dat uw client de aanschaf van enige kledingstukken wenst te verrekenen met de thans geldende bijdrage in de verzorging en opvoeding.

Dit is niet aan de orde!

Tot slot het navolgende: Cliente verwacht partijen kinderen te 18:00 uur op zaterdag 27 februari 2010 op het adres [...] te ontvangen.

Reeds nu merkt cliente op dat zij geen genoegen neemt met de mededeling van uw client inhoudende dat zij maar moet afwachten wanneer hij de kinderen terugbrengt en hij voornemens is de kinderen de gehele voorjaarsvakantie bij hem te laten verblijven.”

3.6 Verweerder heeft in zijn brief van 18 maart 2010 aan de advocaat van klager geschreven:

“Partijen kinderen hebben ontdekt dat uw client er sinds geruime tijd een vriendin op nahoudt.

Zij hebben geschokt gereageerd en wensen absoluut niet met de dame in kwestie geconfronteerd te worden.”

3.7 In zijn brief van 8 april 2010 aan de advocaat van klager, heeft verweerder geschreven:

“Op en nabij de school van partijen dochter heeft uw client zich - heden - ernstig misdragen. Omstreeks het middaguur is hij door een medewerker van school weggestuurd en te omstreeks 15:00 uur heeft hij een beroep gedaan op het zgn. zorgschema.

(...)

Wellicht realiseert uw client zich thans dat hij alle gelegenheid heeft gehad er iets moois van te maken, maar dat hij dit zelf volledig heeft verknoeid.

 

3.8 Op 21 april 2010 heeft verweerder aan de advocaat van klager geschreven:

“Volstrekt duidelijk is geworden dat uw client geen enkel besef heeft wat hij de kinderen allemaal aandoet.

(...)

Cliente heeft geen enkele behoefte aan een herhaling van de wanvertoning zoals deze recentelijk heeft plaatsgevonden bij school.”

3.9 Verweerder heeft in zijn brief van 23 april 2010 aan de advocaat van klager geschreven:

“De (schriftelijke) communicatie zijdens uw client is schokkend bijvoorbeeld betreffende de invaliditeit van cliente.”

3.10 In zijn brief aan de advocaat van klager van 12 mei 2010 is te lezen:

“Uw client heeft kennelijk weinig vertrouwen in u.

Hij presteert het om mij rechtstreeks aan te schrijven.

U krijgt de stukken ongelezen van mij retour.

Ik eis van uw client een schriftelijke verklaring dat hij deze activiteiten staakt en gestaakt zal houden.

Indien ik niet uiterlijk dinsdag 18 mei te 12:00 uur over deze verklaring beschik dan zal ik en de rechtspersoon advocatenkantoor [verweerder] b.v. uw client in kort geding dagvaarden om zulks te bewerkstelligen.

Normaal gesproken zou ik het bij een waarschuwing laten maar uw client heeft door zijn handelen en nalaten aangegeven, vanaf de eerste dag dat ik hem heb ontmoet, ieder contact met de werkelijkheid te hebben verloren.

De keus is thans geheel aan uw client!”

3.11 Bij faxbrief van 19 mei 2010 heeft verweerder de rechtbank als volgt bericht:

“Edelachtbare heer/vrouwe,

Ik vraag uw aandacht voor het volgende.

Het is bepaaldelijk niet denkbeeldig dat de behandeling van de zaak volledig uit de hand zal lopen.

Tussen partijen is de zaak dusdanig geëscaleerd, waarbij ik persoonlijk door [klager] in het conflict werd betrokken.

Cliente en ondergetekende verzoeken u, met klem, tijdens de behandeling van de zaak vertegenwoordigers van de veiligheidsdienst van uw rechtbank bij genoemde zitting aanwezig te laten zijn.

Ik verzoek u het nodige te doen.”

3.12 Op 19 mei 2010 heeft verweerder de advocaat van klager om 17:31 uur een faxbrief gestuurd. Onder de naam van de advocaat van klager zijn de woorden “Confraterneel schrijven” vermeld. In de faxbrief heeft verweerder geschreven:

“Heden heb ik de griffier van de rechtbank aangeschreven, gezien de escalatie tussen partijen waar ik thans door uw client persoonlijk bij betrokken word, met het verzoek extra beveiligingsmaatregelen te treffen en daartoe de betrokken dienst van de rechtbank in te schakelen.

Ik laat mij door uw client niet intimideren!”

3.13 Verweerder heeft kopie van de hierboven in 3.11 genoemde faxbrief aan de rechtbank van 19 mei 2010 op 20 mei 2010 aan de advocaat van klager gestuurd. Onder de naam van de advocaat van klager is het woord “Confraterneel” vermeld. In deze brief heeft verweerder geschreven:

“Op uw verzoek doe ik u toekomen een kopie van mijn schrijven gedateerd 19 mei 2010 gericht aan de Griffier van de Rechtbank Haarlem.

Zoals u ziet heb ik dit verzoek namens mijzelf en cliënte gedaan.

Ik heb u tijdig op de hoogte gebracht middels een telefaxbericht tijdens de normale kantooruren te 17:30 uur. Het is aan uw kantoororganisatie te wijten dat u dit bericht niet heeft ontvangen.

Ik voel mij door uw client bedreigd en geïntimideerd. Een en ander klemt temeer nu het mij bekend is dat uw client ernstige psychische klachten heeft en daarvoor een zeer verstrekkende therapie ondergaat of onderging. Op verzoek van de psychiater is cliente betrokken geweest en heeft deelgenomen aan de therapie.

3.14 Verweerder heeft op 15 juni 2010 namens zijn cliente een verweerschrift op een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tevens bevattende zelfstandige verzoeken bij de rechtbank ingediend. Uit dit verweerschrift is het volgende citaat afkomstig:

“Na een geweldsincident van seksuele aard korte tijd na de operatie was de maat bij de vrouw vol en heeft zij aangifte gedaan van dit feit, doch uitdrukkelijk bedongen dat er geen vervolging zou worden ingesteld.”

3.15 Verweerder heeft in zijn brief aan de deken van 30 juni 2010 (in het kader van het onderzoek door de deken naar de door klager ingediende klacht) geschreven:

“De gehoorde kinderen zijn tot de conclusie gekomen dat de rechtbank absoluut niet heeft geluisterd naar de klachten!

Uiteraard is het [klager] niet aan te rekenen dat hij weinig verstand heeft van het familierecht en zijn advocate ook kennelijk niet in staat is hem de juiste informatie te verschaffen.”

4.    Beoordeling van de klacht

4.1 De klachtonderdelen zullen hierna afzonderlijk worden besproken.

Klachtonderdeel a

4.2 De raad oordeelt als volgt ten aanzien van het verwijt van klager dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten door de hiervoor onder 3.3 – 3.14 geciteerde opmerkingen op te nemen in zijn brieven en door hem ingediende processtukken.

4.3 De raad stelt voorop dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn client te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt. Deze kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij of anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn client de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.4 Uit de hierboven weergegeven citaten blijkt dat verweerder de grenzen van de hem als advocaat toekomende vrijheid heeft overschreden en het in gedragsregel 31 neergelegde gebod zich niet onnodig grievend uit te laten heeft geschonden. Het oordeel van de raad is – naast de hierboven weergegeven citaten – mede gegrond op de agressieve toonzetting van de brieven en processtukken van verweerder, het gebrek aan distantie van zijn cliente en de wetenschap van verweerder dat zijn cliente zijn advies de stukken niet aan de kinderen te laten lezen niet opvolgt en dat de kinderen dus kennis nemen van zijn uitlatingen. Juist in echtscheidingszaken waarbij kinderen zijn betrokken, mogen hoge eisen worden gesteld aan de welwillendheid van de behandelend advocaten. Verweerder heeft geen welwillendheid aan de dag gelegd.

4.5 Verweerder heeft niet alleen de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat overschreden, verweerder is ook de grenzen van het maatschappelijk betamelijke te buiten gegaan. De raad acht in dit verband nog van belang dat (i)de brieven van de advocaat van klager getuigen van een zakelijke en ingehouden toon en geen aanleiding gaven voor de agressieve toon van verweerder’s reacties daarop, (ii) verweerder zijn toon niet heeft gematigd toen hij ermee bekend werd dat zijn brieven en stukken werden gelezen door de kinderen van klager en (iii) verweerder ter zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in het laakbare van zijn uitingen.

 

4.6 Ten overvloede merkt de raad op dat een advocaat in zijn algemeenheid door “confraterneel” op een brief/fax/e-mail te vermelden, hieraan niet het recht kan ontlenen dat de brief/fax/email of de inhoud daarvan niet aan de client van de ontvangende advocaat wordt getoond. De advocaat die een dergelijk gemerkte brief/fax/e-mail ontvangt zal altijd zelf een afweging mogen en moeten maken of hij de brief/fax/email of de inhoud aan zijn client openbaart. De advocaat die een dergelijk gemerkte brief/fax/email verstuurt, mag er wel op vertrouwen - in overeenstemming met gedragsregels 12 en 13 - dat de advocaat die deze brief/fax/email heeft ontvangen, deze niet in een procedure aan de rechter zal overleggen.

4.7 Het eerste klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel b

4.8 De juistheid van de stellingen waarop het tweede klachtonderdeel berusten, heeft de raad niet kunnen vaststellen.

4.9 Dit klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.

5. Maatregel

5.1. De raad is van oordeel dat de maatregel van een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. In onderhavige zaak gaat het om een echtscheiding waarbij jonge kinderen zijn betrokken. Gezien deze aard van de zaak mag van verweerder als advocaat een zakelijke toon en een grote mate van welwillendheid worden verwacht, die onvoldoende door hem in acht zijn genomen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft verweerder er geen blijk van gegeven zich bewust te zijn van de klachtwaardigheid van zijn handelen. De raad heeft ook deze omstandigheid meegewogen bij de vaststelling van de maatregel.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het eerste onderdeel van de klacht gegrond;

- verklaart het tweede onderdeel van de klacht ongegrond

- legt aan verweerder de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing van twee maanden met een proeftijd van twee jaar;

- wijst de nieuwe klacht zoals onder 2.2 omschreven voor onderzoek terug naar de deken in het arrondissement Haarlem.

Aldus gewezen door mr. Th.S.  Röell, voorzitter, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. J.J. Trap, mr. M.J. Westhoff en mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier

en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2011.

 

voorzitter           griffier

 

Deze beslissing is in afschrift 11 oktober 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Voor wat betreft het ongerond verklaarde klachtonderdeelekan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep

zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van

de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.