Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-08-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2158
Zaaknummer
5928
Inhoudsindicatie
Verweerster had financiële administratie niet op orde en liet geregeld rekeningen ter zake bijvoorbeeld griffierechten onbetaald. Bezwaar gegrond, 4 weken voorwaardelijke schorsing.
Uitspraak
5 augustus 2011
No. 5928
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerster
,
tegen:
De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar,
de deken
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 26 oktober 2010, onder nummer 10-229Alk, aan partijen toegezonden op 26 oktober 2010, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerster gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 november 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken;
- schrijven van verweerster aan het hof van 31 januari 2011.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 mei 2011, waar de deken en verweerster vergezeld van mr. C. zijn verschenen.
3. Het bezwaar
Het bezwaar houdt in dat verweerster in strijd met het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet:
a) bij herhaling problemen heeft met de financiële bedrijfsvoering van haar kantoor door de rekeningen ter zake van griffierechten en de hoofdelijke omslag van de plaatselijke en landelijke orde van advocaten niet tijdig te voldoen;
b) zonder schriftelijke vastlegging van de ondubbelzinnige instemming van haar cliënten, gehouden derdengelden heeft verrekend met eigen declaraties.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 In maart 2010 is de deken door de rechtbank Alkmaar ervan op de hoogte gesteld dat de verschuldigde griffierechten nog steeds niet waren betaald. Verweerster had tevens een betalingsachterstand van de hoofdelijke omslag aan de plaatselijke orde. Na door de deken hierover te zijn aangeschreven heeft verweerster laten weten dat zij andere dringende verplichtingen, met name de belastingdienst, voor heeft moeten laten gaan, maar dat het in juni wordt opgelost. Begin juni 2010 heeft de rechtbank aan de deken laten weten dat er nog niets veranderd was met de betalingen. De deken heeft op 17 juni 2010 het onderhavige bezwaar bij de raad ingediend. Ter zitting van de raad op 17 augustus 2010 heeft verweerster verklaard dat zij alleen de hoofdelijke omslag van de landelijke orde nog niet had betaald, dat zij verder “bij” was, en dat er een belastingaanslag van € 60.000,-- was waarop zij € 20.000,-- had betaald.
4.3 Onderdeel b van het dekenbezwaar ziet op de handelwijze van verweerster in de door haar behandelde zaken H./W., S./R. en B./G.. Daaromtrent heeft verweerster ter zitting van de raad verklaard dat haar niet bekend was dat er een schriftelijkheidseis bestond wat betreft de toestemming van een cliënt om derdengelden met de declaratie te verrekenen. Verweerster verklaart dat zij mondeling toestemming had gekregen of ook wel schreef dat zij de cliënt met verrekening akkoord vertrouwde.
4.4 Met betrekking tot de voorgeschiedenis is het volgende relevant.
Op 16 september 2008 heeft de deken ten aanzien van verweerster verzoekschriften op grond van art. 60b en c van de Advocatenwet bij de raad ingediend. Het betrof onder meer herhaalde achterstand van verweerster in de betaling van griffierechten, het niet betalen van de plaatselijke hoofdelijke omslag, en het bestaan van belastingschulden. Dit heeft geleid tot een beslissing van de voorzitter van de raad van 11 november 2008 waarbij een rapporteur werd aangesteld en tot twee tussenbeslissingen (van 11 november 2008 en 23 maart 2009) en een eindbeslissing (van 11 januari 2010) van de raad.
De rapporteur heeft op 20 januari 2009 geconcludeerd dat hem niet is gebleken dat verweerster haar praktijk niet naar behoren uitoefent. De raad heeft daarop op 11 januari 2010 het verzoek tot schorsing op grond van art. 60b Aw afgewezen en bij wijze van voorziening bepaald dat verweerster twee keer per jaar aan de deken inzage verschaft in de derdengeldrekening, gedurende vijf jaar.
De deken heeft op 16 september 2008 voor deze feiten ook een dekenbezwaar ingediend, dat is uitgemond in een door de raad op 6 januari 2009 aan verweerster opgelegde berisping.
4.5 Verweerster heeft bij brief van 31 januari 2011 aan het hof een medische verklaring gezonden van een neuroloog, die inhoudt dat verweerster sinds maart 2010 bij hem onder behandeling is wegens een neurologische aandoening die sinds december 2009 bestond en die gepaard ging met pijnaanvallen.
5. De beoordeling
5.1. Verweerster heeft in haar appelmemorie geen grieven aangevoerd tegen de gegrondbevinding door de raad van de beide klachtonderdelen. Het staat mitsdien ook in hoger beroep vast dat de klacht in zijn geheel gegrond is.
5.2. De grieven van verweerster hebben alleen betrekking op de zwaarte van de maatregel.
Verweerster stelt dat zij hetgeen haar wordt verweten niet heeft willen bagatelliseren en dat zij de verweten feiten betreurt. Ter verklaring voert zij aan dat zij in de periode waarin de financiële tekortkomingen zich voordeden hevige pijnen had waardoor zij het voldoen aan haar financiële en administratieve verplichtingen heeft verwaarloosd. Ter zitting heeft zij verklaard dat deze medische redenen thans onder controle zijn.
Bovendien heeft de raad volgens verweerster geen rekening gehouden met de aard van het schriftelijkheidsvereiste bij verrekening: het betreft slechts een administratief verzuim, de cliënten hadden mondeling toestemming voor verrekening gegeven..
Tenslotte stelt zij dat de maatregel niet in evenredigheid staat tot de ernst van het verwetene en de voorgeschiedenis van verweerster.
5.3. Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel ten aanzien van verweerster dient te worden genomen naar aanleiding van de onderhavige gegrond bevonden klachten neemt het hof het navolgende in aanmerking.
Het niet op orde hebben van de financiële aspecten van de praktijk en het laten ontstaan van zodanige achterstanden bij de rechtbank dat dwangbevelen worden uitgevaardigd, betreft een ernstig verzuim van een advocaat. Voor zover verweerster door medische oorzaken tijdelijk werd gehinderd in een behoorlijke praktijkvoering had zij zelf tijdig de geëigende maatregelen moeten treffen om die belemmering op te heffen. Het hof neemt voorts in aanmerking dat aan verweerster in 2008 – vóór het ontstaan van de medische problemen – (deels) dezelfde verwijten zijn gemaakt als nu, en dat zij daarvoor toen berispt is. Het is toen weliswaar niet tot een schorsing ex art. 60b Aw gekomen (mede) omdat verweerster inmiddels haar schulden had betaald, maar slechts twee maanden na de einduitspraak van de raad berichtte de rechtbank de deken opnieuw dat verweerster de griffierechten niet tijdig voldeed. Bovendien is ter zitting van het hof gebleken dat verweerster nog steeds een forse belastingschuld heeft.
Alles bijeen genomen is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing, waarvan een voortdurende prikkel om haar praktijk op orde te houden uitgaat, voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar, zoals de raad heeft opgelegd, passend en geboden is.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline te Amsterdam van 26 oktober 2010, nr. 10-229Alk, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, W.M. Poelmann, G.J. Visser en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2011.