Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRLEE:2011:3
Zaaknummer
46/11
Inhoudsindicatie
De dood van klager en het feit dat de nabestaanden de klacht niet handhaven leidt tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht. De raad oordeelt niet over klachten die de inhoud van rechterlijke beslissingen betreffen, behalve voorzover het om gaat om tuchtrechtelijke beslissingen waartegen een rechtsmiddel openstaat. Klachten dienen voldoende onderbouwd te zijn. In het onderhavige geval: klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk,deels kennelijk ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING van de voorzitter van de raad van discipline in de zaak nr. 46/11
Bij brief, gedateerd 25 mei 2011, van de waarnemend deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen, is op 26 mei 2011 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van
wijlen mevrouw [ ]
en
de heer [ ]
klager
tegen
mr. [ ]
verweerder
De voorzitter heeft kennis genomen van bovengenoemde brief en het daarbij gevoegde dossier. Daaruit blijkt het volgende.
FEITEN
Klager is als bewoner van een woning te H. lid geweest van de coöperatieve woonvereniging “X” U.A. te H. Als gevolg van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank G. heeft klager deze woning op enig moment moeten verlaten. Klager heeft, evenals mevrouw R., meer dan 50 procedures gevoerd tegen X. Klager en mevrouw R.zijn door verschillende advocaten bijgestaan. X werd telkens bijgestaan door verweerder. Klager stelt mede op te treden namens mevr. R.
Mevrouw R. is op 20 januari 2011 overleden. De erven/nabestaanden hebben de deken laten weten de klacht niet door te willen zetten.
KLACHT
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klager voert aan dat alle uitspraken van rechterlijke instanties in de diverse procedures voortbouwen op het bedrog dat door verweerder is gepleegd en dat daarom de uitspraken van de verschillende rechters en ook die van de Hoge Raad van 31 januari 2003 niet in stand kunnen blijven. Deze uitspraken moeten worden herroepen en na herziening worden vernietigd.
Voorts voert klager aan dat de beschikking van de Hoge Raad van 31 januari 2003 melding maakt van een niet bestaande procespartij. Verweerder heeft in de procedure gesteld dat zijn cliënten de bestuurders van X waren. Dat was in strijd met de waarheid, hetgeen verweerder wist.
Voorts klaagt klager erover dat verweerder dwingende bewijsstukken van beslissende aard aan de rechtbank heeft onthouden.
Verder voert klager aan dat er sprake is van valsheid in geschrifte. Verweerder heeft een brief opgesteld d.d. 7 juni 1996 en van een valse handtekening voorzien en heeft een partijdige getuige R.J.V. opgeroepen met verzwijging van feiten en stukken van beslissende aard.
VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Ten aanzien van de noodzaak tot herziening van vele rechterlijke beslissingen, voert verweerder aan dat evident is dat herziening van rechterlijke uitspraken niet behoort tot de bevoegdheden van de raad van discipline. Voorts voert verweerder aan dat klager het klachtrecht misbruikt om te proberen een groot aantal in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken c.q. beschikkingen aan te tasten. Bij al die zaken was de Coöperatieve Woonvereniging X betrokken.
Voorts voert verweerder aan dat uit een klaagschrift duidelijk en overzichtelijk behoort te blijken welke klachten worden aangevoerd. Daaraan voldoet het klaagschrift van klager niet. Dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. Klager beschuldigt verweerder op een groot aantal plaatsen van bedrog of erger, doch verzuimt in vele gevallen aan te geven waaruit dit bedrog zou hebben bestaan. Ten aanzien van het verwijt dat verweerder een “niet bestaande procespartij” zou hebben bijgestaan, voert verweerder aan dat dit verwijt volstrekt onbegrijpelijk is. Klager spreekt steeds over bedrog, maar expliciteert dit niet.
Verweerder ontkent bewijsstukken te hebben achtergehouden. Indien klager meende dat het vonnis van de rechtbank G. van 4 februari 2000 in het geding had moeten worden gebracht, had hij dat zelf kunnen doen. Als raadsman van X stond verweerder daar buiten.
Verweerder voert verder aan dat de beschuldigingen van bedrog, oplichting, zelfverrijking, valsheid in geschrifte etc. zeer ernstige, valse beschuldigingen zijn, waarvoor iedere grondslag ontbreekt.
BEOORDELING
De klacht is op 6 januari 2011 ingediend door klager voor zich en namens mevrouw R. Laatstgenoemde is op 20 januari 2011 overleden. Volgens de waarnemend deken hebben haar erven/nabestaanden de adjunct-secretaris laten weten dat zij de klacht niet willen doorzetten.
De plaatsvervangend voorzitter van de raad is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover deze namens mevrouw R. is ingediend omdat zij is overleden en de erven c.q. nabestaanden te kennen hebben gegeven dat zij de klacht niet willen handhaven.
Ten aanzien van de klacht van klager pro se overweegt de voorzitter het volgende.
Het is niet aan de raad om te oordelen over de vraag of uitspraken van verschillende rechters die in de loop der tijd zijn gewezen, moeten of kunnen worden herzien door middel van verzet, herziening of herroeping. Dit is voorbehouden aan de civiele rechter. De raad kan niet treden in een inhoudelijke beoordeling van die geschillen maar kan alleen oordelen over klachten tegen advocaten voor zover deze betrekking hebben op hun handelen of nalaten dat gesteld wordt in strijd te zijn met het voor advocaten geldende tuchtrecht.
Verweerder in deze klachtzaak is de raadsman van de wederpartij van klager geweest. Klager heeft zijn verwijten aan het adres van verweerder niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
Uitgangspunt is dat het een advocaat vrijstaat om in een geschil standpunten naar eigen inzicht in te nemen of te motiveren, ook wanneer deze standpunten een wederpartij tot het nemen van rechtsmaatregelen nopen. Uit de stukken die in deze zaak zijn overgelegd kan niet worden afgeleid dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Met name heeft klager niet duidelijk gemaakt waaruit het door hem gestelde bedrog aan de kant van verweerder kan worden afgeleid.
Voor zover klager van mening is dat dit is gelegen in het optreden van verweerder namens “een niet bestaande procespartij” overweegt de voorzitter dat de vraag naar de bevoegdheid van het bestuur van de coöperatieve vereniging in haar besluiten van 17 juni 1996 nu juist centraal heeft gestaan in meerdere van de gevoerde procedures, waaraan een eind is gekomen door de in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de Hoge Raad van 31 januari 2003, waarbij geoordeeld is dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de in de vergadering van 17 juni 1996 genomen besluiten nietig zijn omdat de vergadering van die datum niet bevoegd bijeen was geroepen.
Indien klager zijn klacht mede baseert op het niet in het geding brengen van het vonnis van de rechtbank G. van 4 februari 2000, is de voorzitter van oordeel dat het verwijt van klager kennelijk ongegrond is omdat het klager uiteraard steeds vrij heeft gestaan die uitspraak zelf in andere procedures over te leggen wanneer hij dat wenselijk zou hebben gevonden.
Voor zover klager heeft betoogd dat verweerder zich in het geding zou hebben bediend van valsheid in geschrifte en de partijdige getuige R.J.V. zou hebben opgeroepen met verzwijging van feiten en stukken van beslissende aard, is de voorzitter van oordeel dat klager de beweerde valsheid in geschrift niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt en dat het overigens verweerder vrijstond om een eventuele getuige op te roepen wanneer hem dat in het belang van zijn cliënt dienstig voorkwam. Het was vervolgens aan de rechter in de door klager bedoelde procedure(s) om over de (geloofwaardigheid van een) verklaring van een opgeroepen getuige te oordelen.
De voorzitter is dan ook van oordeel dat de klacht van klager deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter is van oordeel dat klager in zijn klacht, ingediend als gemachtigde van mevrouw R., kennelijk niet ontvankelijk is. Voor het overige is de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven op 16 juni 2011 te Groningen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.C. van der Kwaak - Wamelink.
Voorzitter Griffier
Van deze beslissing kunnen de klager en de deken binnen 14 dagen na verzending schriftelijk in verzet komen bij de raad van discipline Leeuwarden. De eerste dag van deze termijn is de dag na verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de raad van discipline. Het gaat niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffier. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet mogelijk is. In het verzetschrift dient u de gronden van het verzet en de motivering aan te geven. Het verzetschrift dient te worden gericht aan de griffier van de raad van discipline mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, postbus 399, 9400 AJ Assen.