Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1942

Zaaknummer

10-446U

Inhoudsindicatie

Klager wilde dat zijn advocaat een kort geding zou beginnen tegen zijn ex-echtgenote omdat er nog zaken uit de boedel moesten worden afgegeven. Verweerster schrijft namens klager een sommatiebrief waarin zij het kort geding aankondigt. Na de schriftelijke reactie van de advocaat van de ex-echtgenote ziet verweerster geen aanleiding om een kort geding te starten. Zij bericht dit als zodanig aan klager en beëindigt haar werkzaamheden voor klager. Andere wijze van communiceren was wenselijk geweest, maar geen tuchtrechtelijk verwijt.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 5 september 2011

in de zaak 10-446 U

_________________________

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

 

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 10 december 2010, door de raad ontvangen op 13 december 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 21 juni 2011. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Zowel klager als verweerster is verschenen.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van:

de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en van de stukken genummerd 1 t/m 17, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. Klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door:

1. in afwijking van haar eerdere toezegging niet bereid te zijn geweest een kort geding te entameren tegen de ex-echtgenote van klager;

2. telefonisch slecht bereikbaar te zijn geweest voor klager;

3. niet te reageren op de brief van klager van 16 juli 2010 waarin klager zijn  ongenoegen jegens verweerster kenbaar maakte;

4. niet langer voor klager te willen optreden, waardoor klager vreest dat zijn geloofwaardigheid bij de wederpartij is aangetast.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager is jarenlang verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Hij is het grootste deel van deze procedure bijgestaan door mr. B, een oud-kantoorgenoot van verweerster. Nadat mr. B haar praktijk had neergelegd, heeft verweerster klager bijgestaan. Klager heeft zich medio mei 2010 tot verweerster gewend met het verzoek hem opnieuw bij te staan. Zijn ex-echtgenote weigerde om de laatste voorwerpen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap over te dragen die hem, bij de verdeling in 2008 in aanwezigheid van de notaris, waren toebedeeld.

3.2 Naar aanleiding van het verzoek van klager stuurde verweerster de ex-echtgenote van klager een sommatiebrief met het verzoek de laatste voorwerpen af te geven. In de brief stond dat de cliënt van verweerster haar opdracht had gegeven de kortgedingrechter te verzoeken de ex-echtgenote te veroordelen tot afgifte, indien de zaken niet op uiterlijk 15 mei 2010 zouden zijn afgegeven. De advocaat van de wederpartij heeft op 7 mei 2010 een brief aan verweerster gestuurd waarin de wederpartij zich bereid heeft verklaard om de zaken die klager wilde hebben af te geven. Deze brief is door verweerster pas op 14 juni 2010 ontvangen omdat deze naar een oud kantooradres was gestuurd. Na ontvangst van die reactie heeft klager verweerster gevraagd een kort geding te entameren. In reactie daarop en in verband met het gestelde in de genoemde brief van de advocaat van de wederpartij heeft verweerster aan klager bij e-mail van 17 juni 2010 geschreven de verdere behandeling van zijn zaak niet op zich te nemen. Deze e-mail luidt verder, voor zover van belang:

“Ik ben van mening dat een kort geding in deze zaak geen haalbare kaart is. Jullie hebben immers overeenstemming over diverse zaken en het enige dat jullie verdeeld houdt, althans zo leid ik af uit de correspondentie, is de vraag of mevrouw dingen achterhoudt. Deze vraag leent zich mijns inziens niet voor een kort geding.”

Die e-mail verzond verweerster nadat klager haar die week een aantal keer had proberen te bellen.

3.3 Klager heeft verweerster bij brief van 16 juli 2010 zijn verontwaardiging over de gang van zaken kenbaar gemaakt, aangekondigd een klacht te overwegen, maar eerst graag de reactie van verweerster te ontvangen. Verweerster heeft op die brief van klager niet gereageerd.

 

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Bij de beoordeling van klachtonderdeel 1) stelt de raad voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De beslissing van verweerster om af te zien van het entameren van een kort geding tegen de ex-echtgenote van klager zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2 Verweerster heeft naar aanleiding van de schriftelijke reactie van de advocaat van de ex-echtgenote van klager, de brief van 7 mei 2010, door verweerster ontvangen op 14 juni 2010, geen goede grond gezien om een kort geding te starten. Zij heeft dit klager laten weten en daarbij als toelichting gegeven dat partijen nog slechts verdeeld waren over de vraag of de ex-echtgenote van klager nog zaken achterhield of niet. Volgens verweerster leende dit onderwerp zich niet voor een kort geding. Deze inschatting valt volgens de raad onder de beleidsvrijheid van de advocaat en komt de raad overigens ook niet onjuist voor. Verweerster heeft haar standpunt ook voldoende uitgelegd aan klager. Zelfs al zou verweerster zich eerder bereid hebben verklaard een kort geding voor klager te voeren – wat overigens in het licht van de betwisting van verweerster niet is komen vast te staan – dan nog heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld door naar aanleiding van de reactie van de wederpartij daarvan terug te komen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel 2) betreft het verwijt van klager dat verweerster telefonisch slecht bereikbaar zou zijn geweest. Uit het dossier en de stellingen ter zitting is gebleken dat verweerster in de derde week van juni 2010 inderdaad moeilijk bereikbaar was voor klager. Er is in deze periode echter wel e-mailcontact geweest tussen klager en verweerster en de secretaresse van verweerster heeft een belafspraak gemaakt met klager voor later die week. Gezien deze omstandigheden acht de raad de beperkte bereikbaarheid van verweerster gedurende die week niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.4 Met het derde klachtonderdeel klaagt klager over het feit dat verweerster niet heeft gereageerd op zijn brief van 16 juli 2010, waarin hij zijn ongenoegen over haar optreden kenbaar had gemaakt. Verweerster stelt dat zij na ontvangst van die brief op vakantie ging en daarna - tevergeefs - nog een keer heeft geprobeerd telefonisch contact te krijgen met klager. Hoewel de raad van mening is dat het in het geheel niet reageren op een (klacht)brief van een (oud-)cliënt niet de schoonheidsprijs verdient, is dit verzuim niet zo ernstig dat het kan leiden tot gegrondverklaring van de klacht.

 

4.5 Het vierde klachtonderdeel betreft de beslissing van verweerster om niet meer voor klager te willen optreden. De raad oordeelt als volgt. Zoals in 4.1 overwogen heeft een advocaat een eigen verantwoordelijkheid en een zekere beleidsvrijheid bij de behandeling van een zaak. Binnen deze norm past ook dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden op enig moment te beëindigen. Wel dient de advocaat deze beslissing zo tijdig kenbaar te maken dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Verweerster heeft niet in strijd met deze norm gehandeld. Hoewel het de voorkeur zou hebben verdiend om de beslissing van verweerster om de zaak neer te leggen in een mondeling gesprek aan klager toe te lichten, kan niet worden geoordeeld dat de handelwijze van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook het laatste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING:

de raad van discipline:

• verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september 2011 door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P.W.M. Huisman, H.C.M.J. Karskens, R.P.F. van der Mark, H.B. de Regt, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.

 

Voorzitter       Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 5 september 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

• klager

• verweerster

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

• klager

• verweerster

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

 076-548 4607.