Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-05-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1878
Zaaknummer
10-126
Inhoudsindicatie
Het stond verweerder vrij stellingen namens zijn cliënte te poneren, ook al werden deze door klager als grievend ervaren. De opleiding c.q. het beroep van klager maken dit niet anders. Verweerder heeft bovendien niet de kwalificaties gebruikt die klager hem verwijt.
Uitspraak
10-126
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief d.d. 3 september 2010 heeft mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, namens mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem ter kennis van de raad gebracht de klacht van de heer:
[ ],
wonende te[ ],
hierna te noemen klager
tegen
mr.[ ],
advocaat te[ ],
hierna te noemen verweerder
1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechthof te Arnhem van 14 maart 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en mrs. J.R.O. Dantuma, H.J.P. Robers, E.D. Breuning ten Cate en E.J. Verster, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.
2. De klacht luidt als volgt:
Verweerder heeft zich niet gedragen als een goede advocaat omdat hij als advocaat van de wederpartij stelselmatig de grenzen van zijn vrijheid om zijn cliënte naar eigen inzicht bij te staan, heeft overschreden door zich te bedienen van feiten waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn, door zich in onheuse bewoordingen onnodig grievend uit te laten over klager en door de belangen van klager als wederpartij onnodig te schaden.
Klager heeft ter zitting zijn klacht aangevuld. Hij heeft naar voren gebracht dat zijn klacht mede betrekking heeft op het feit dat verweerder niet dan wel onvoldoende zou hebben gereageerd op de brieven van zijn advocaat. Verweerder heeft zich echter verzet tegen de uitbreiding van de klacht, zodat de raad alleen over de klacht zoals omschreven in de brief van mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers van 3 september 2010 zal oordelen.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort weergegeven luidt dit verweer dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt past. Hij heeft als advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid om zijn cliënte bij te staan op een wijze die hem goeddunkt. De grenzen van die vrijheid heeft hij niet overschreden.
4. Bij de beoordeling van de klacht gaat de raad uit van de volgende gegevens. Verweerder stond de ex-partner van klager bij in het kader van de echtscheidingsprocedure. Punt van geschil was onder andere de datum van vertrek van de ex-partner van klager uit de echtelijke woning. Beide partijen wensten de datum van vertrek aan te merken als peildatum voor de samenstelling en waardering van de gemeenschap van goederen. Klager stelt dat zijn ex-partner bij het verlaten van de woning op 23 oktober 2009 een geldbedrag van € 2.000,-- heeft meegenomen alsmede de bruidsschat ter waarde van € 6.000,--. De ex-partner betwist zulks, stelt dat zij op 9 oktober 2009 de echtelijke woning heeft verlaten en dat klager in de periode tussen 9 en 23 oktober een aantal opnames heeft gedaan van de bankrekening van partijen van ruim € 28.000,--. Verweerder heeft in de procedure namens zijn cliente naar voren gebracht dat klager de omvang van de gemeenschap van goederen niet volledig verantwoord heeft, nu de opnames van de bankrekening van partijen en een spaarrekening met een saldo van ruim € 12.000,-- onvermeld heeft gelaten. Verweerder heeft daarbij namens zijn cliente een beroep gedaan op art 3:194 lid 2 BW. Klager stelt dat hij een lening afgesloten bij zijn broer heeft afgelost en dat er geen sprake is van verzwijging van enig bestanddeel van de gemeenschap van goederen.
Artikel 3:194 lid 2 BW bepaalt dat: “een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, zijn aandeel verbeurt in die goederen aan de andere deelgenoten”.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zijn cliënte de echtelijke woning hals over kop heeft moeten verlaten. Er zou sprake zijn van gewelddadig gedrag van klager, hetgeen door klager wordt betwist. Verweerder heeft een aantal verklaringen van derden overgelegd ter onderbouwing van de stellingen van zijn cliente.
Klager, die registeraccountant is, voelt zich in zijn eer gekrenkt door de stellingen die verweerder namens zijn cliënte heeft ingenomen.
5. De raad beoordeelt de klacht als volgt.
De klacht betreft het optreden van een advocaat van de wederpartij. De advocaat van de wederpartij heeft een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt. Een advocaat mag in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid van die informatie te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze onjuist zijn. Bij het poneren en onderbouwen van de stellingen van zijn cliënt, is van ondergeschikt belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. De advocaat dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënte nodig zijn of dat deze feitelijk onjuist zijn. De wederpartij kan zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging door de advocaat van de wederpartij beklagen.
Anders dan dat klager naar voren heeft gebracht heeft verweerder in de processtukken niet de termen fraude of verduistering gebruikt. Verweerder heeft namens zijn cliënte een beroep gedaan op artikel 3:194 lid 2 BW, welk beroep klager in het belang van zijn cliënte ook mocht doen. Het feit dat klager de opleiding tot registeraccountant heeft gevolgd en als zodanig werkzaam is, maakt een dergelijk beroep niet anders of beperkt de mogelijkheden van verweerder c.q. zijn cliënte niet. De in die branche gebruikelijke betekenis van of connotatie met de begrippen fraude en verduistering brengen niet met zich dat dit op gelijke wijze heeft te gelden in een (advocaten)tuchtprocedure als de onderhavige. Het feit dat uiteindelijk het beroep op artikel 3:194 lid 2 is afgewezen maakt dit oordeel niet anders.
Verweerder mocht voorts afgaan op de mededelingen van zijn cliënte dat er ten tijde van het huwelijk sprake is geweest van gewelddadigheden en deze naar voren brengen. Verweerder heeft zich bovendien niet enkel en alleen verlaten op uitlatingen van zijn cliënte, doch heeft de beweringen te dien aanzien onderbouwd met verklaringen van derden.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op mei 2011
griffier voorzitter