Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2514

Zaaknummer

11-133

Inhoudsindicatie

Het stond verweerder vrij de opdracht klager bij te staan niet (nader) te accepteren, nu geen overeenstemming werd bereikt over de voorwaarden waaronder de opdracht werd aanvaard en verweerder naar zijn inschatting onvoldoende vertrouwen van klager genoot. Verweerder handelde niet in strijd met zijn geheimhoudingsplicht door een nadere toelichting te geven op de aard van het geschil en voorgestane aanpak in het kader van de toevoegingaanvraag. Verweerder mocht zijn werkzaamheden onder de omstandigheden opschorten, totdat duidelijkheid bestond over de toevoegingaanvraag.

Uitspraak

11–133

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

 

      Inzake:

      De heer[ ],

      wonende te[ ]           hierna te noemen klager

      tegen

      Mr.[ ],

      advocaat te [ ]

      hierna te noemen verweerder

1. Op 17 april 2011 heeft klager bij de Deken in het arrondissement Utrecht een klacht tegen verweerder ingediend en om bemiddeling verzocht. De deken heeft in eerste instantie geprobeerd in de kwestie te bemiddelen en heeft over de door klager bij hem aan de orde gestelde kwestie opheldering gevraagd bij verweerder en verweerder heeft op de klacht gereageerd. Omdat die reactie daartoe (naar het oordeel van de deken) geen ruimte liet is de bemiddelingspoging gestaakt. Het verzoek om bemiddeling, waarover nog verder stukken zijn gewisseld, werd een klacht. Na afronding van het onderzoek is de klacht verzonden aan de Raad van Discipline. Het dossier is op 27 oktober 2011 binnengekomen op de griffie van de raad.

2. Op 26 januari 2011 heeft klager zich tot verweerder gewend. Klager zocht bijstand voor een te ondernemen civiele procedure. Het betrof een kwestie waarin klager het UWV en R, bij welke maatschappij hij een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering had lopen, aansprakelijk wenste te stellen omdat klager schade zou hebben geleden ten gevolge van het feit dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en misschien zelfs een blijvende arbeidsongeschiktheid was geworden omdat hij onvoldoende begeleiding en zelfs tegenwerking van het UWV en R zou hebben gehad bij zijn herstel– en re-integratiepogingen.

Klager heeft verweerder het dossier toegestuurd en op 8 februari 2011 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden. Op 16 februari 2011 vond een tweede gesprek plaats. Dat was nodig omdat, zoals klager in zijn brief van 17 april 2011 schrijft, "niet alles rond om mijn (lees: zijn) casus duidelijk was". De zaak was "complex en het dossier omvangrijk". Bij dat tweede gesprek heeft klager "aanvullende stukken" aan verweerder overgedragen en werd de afspraak gemaakt dat verweerder deze stukken ook zou bestuderen en daarop terug zou komen.

Verweerder heeft klager bij gelegenheid van dat tweede gesprek een opdrachtformulier meegegeven. Daarop stonden vermeld de financiële condities waarop verweerder klager wenste bij te staan. Deze condities waren van belang en werden gesteld voor het geval geen toevoeging zou worden verleend dan wel de toevoeging op grond van de uitkomst van de zaak later zou worden ingetrokken. Klager heeft dat formulier meegenomen om het te bestuderen. Klager wilde een derde gesprek met verweerder over de zaak en over de financiële condities waarop verweerder deze zaak zou behandelen maar verweerder heeft dat in een telefoongesprek dat op 8 maart 2011 is gevoerd, afgehouden. Verweerder was niet bereid om meer tijd in de zaak te investeren zolang de toevoeging nog niet was toegekend.

Door verweerder is op 25 februari 2011 een toevoeging aangevraagd. Die aanvraag kan niet anders dan met instemming van klager hebben plaatsgevonden want op 30 januari 2011 verstrekte klager met het oog daarop aan verweerder zijn sofinummer, geboortedatum en fiscale gegevens. Op 21 maart 2011 verzocht de Raad voor Rechtsbijstand om nadere inlichtingen en verweerder heeft die op 28 maart 2011, zonder klager daarin te kennen, aan de raad verstrekt. Klager, die van verweerder een afschrift had gekregen van diens brief aan de raad van 28 maart 2011, heeft daar bij verweerder op 30 maart 2011 protest tegen aangetekend. Verweerder heeft vervolgens nog diezelfde dag laten weten dat hij het met de toonzetting van dat protest niet eens was, dat de toevoeging in klagers belang was en dat – kort gezegd – hij uit protest van klager afleidde dat hij niet of nog niet klagers vertrouwen genoot.

Verweerder heeft zich vervolgens op grond van de doorgezette en vervolgens op 4 april 2011 verleende toevoeging voor de door hem tot dan toe verrichtte werkzaamheden een vergoeding laten toeschatten. Hij is blijven weigeren om klager in de kwestie bij te gaan staan.

3. In de kern komt de klacht erop neer dat verweerder klager niet zo de deur had mogen wijzen. Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat:

a. het niet aan verweerder is om te bepalen dat het aan voldoende vertrouwen ontbrak om de zaak van klager nader in behandeling te nemen;

b. verweerder ten onrechte een breuk in de vertrouwensrelatie zag en daaraan consequenties verbond omdat klager het eenzijdig geformuleerde tariefsvoorstel niet blindelings heeft geaccepteerd. Van klager kan niet verwacht worden dat hij de eenzijdig geformuleerde voorwaarden van verweerder accepteert;

c. verweerder op 8 maart 2011 eenzijdig heeft bepaald pas nader te willen spreken nadat duidelijkheid over de toevoegingaanvraag bestond, hij het klager feitelijk onmogelijk heeft gemaakt om het advies en de vragen die naar aanleiding daarvan nog bestonden, het tarief en de opdrachtformulering te bespreken;

d. verweerder bij de beoordeling van de toon die klager gehanteerd heeft rekening had moeten houden met de (medische) situatie van klager;

e. het opgestelde advies, het tariefvoorstel en de opdrachtformulering niet voldoen aan de minimumeisen die daaraan gesteld moeten kunnen worden, bijvoorbeeld omdat geen overzicht wordt gegeven van de te verwachten kosten.

f. verweerder door zijn handelwijze de mogelijkheden van klager om de kwestie aanhangig te maken blokkeerde. Door klager door te verwijzen naar een andere advocaat, met wie de toevoegvergoeding uiteindelijk zou moeten worden gedeeld, verkleinde verweerder de kans dat klager een andere advocaat zou kunnen vinden aanzienlijk.

g. verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand in strijd met zijn geheimhoudingsplicht en zonder dat daar overeenstemming over bestond met klager, nader geïnformeerd over de te ondernemen juridische stappen, terwijl er bovendien tussen klager en verweerder nog geen overeenstemming bestond over de financiële voorwaarden waaronder de opdracht zou kunnen worden verstrekt;

h. verweerder heeft niet voor opvolging gezorgd, niet binnen zijn kantoor en niet door de Raad voor Rechtsbijstand te benaderen;

i. verweerder heeft zich onvoldoende laten leiden door de belangen van klager en onvoldoende aandacht besteed aan mogelijke schade die uit de weigering de kwestie verder voor klager te behandelen zou kunnen voortvloeien omdat mogelijke verjaringstermijnen niet tijdig zijn gestuit.

4. Het verweer wordt in de hierna volgende bespreking van de verschillende klachtonderdelen betrokken.

5. Op de klacht kan door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden beslist.

6. Klachtonderdeel a.

Verweerder heeft het vertrouwen in klager niet opgezegd. Verweerder heeft geconstateerd dat het vertrouwen van klager ten overstaan van verweerder leek te ontbreken. Gelet op de aard en de toon van de e-mail van klager aan verweerder van 30 maart 2011 is dat niet verwonderlijk. Verweerder heeft, zo blijkt uit verweerders reactie van diezelfde datum, klager ruimte gelaten, stellende dat hij dat vertrouwen wenste te krijgen. Dat laatste gebeurde niet. Dat blijkt dan weer uit klagers e-mail van 31 maart 2011. Klager schrijft daar dat hij het feit dat de aanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand is ingediend niet als een bezwaar ziet (hij had de benodigde gegevens daarvoor zelf verstrekt) en dat past ook bij de gesprekken zoals die volgens verweerder zijn verlopen over de wijze waarop de honorering van verweerder zou worden geregeld. Klager valt over het feit dat en de wijze waarop verweerder de Raad voor Rechtsbijstand met zijn brief van 28 maart 2011 heeft voorzien van een toelichting op de toevoegingaanvraag. Die brief bevindt zich bij de stukken en de voorzitter ziet niet dat wat daar aan specifieke details en informatie met betrekking tot de casus van klager in vermeld wordt op gespannen voet zou staan met de privacy van klager en niet of niet zonder nader contact daarover met klager, aan de Raad voor Rechtsbijstand gemeld had mogen worden. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter met recht en reden kunnen constateren dat het klager aan vertrouwen in hem ontbrak. Dat is een te respecteren reden om een relatie met een cliënt te beëindigen en dat geldt zeker in een stadium dat er, zoals de stellingen van klager her en der laten zien, werd onderhandeld over de vraag of klager zijn zaak ook daadwerkelijk aan verweerder zou toevertrouwen en onder welke condities.

Klachtonderdeel a. is derhalve kennelijk ongegrond.

 Klachtonderdelen b. en c.

Het besluit van verweerder op 8 maart 2011 om vooralsnog, in afwachting van een besluit op de toevoegingaanvraag, geen tijd in de zaak te investeren is te begrijpen en levert geen eenzijdige beëindiging van de gesprekken op. Dat het er verder niet meer van kwam is eveneens te begrijpen. Opnieuw wordt verwezen naar de e-mailwisseling van 30 en 31 maart 2011 die bij klachtonderdeel a. al aan de orde kwam.

In de stellingen van klager ligt besloten dat klager de condities waaronder verweerder de zaak verder in behandeling zou (mogen) nemen, in vergaande mate zou kunnen bepalen. Ook daarin volgt de voorzitter klager niet. Verweerder hoefde de voorwaarden die klager naar voren bracht niet te accepteren, overigens net zo min als klager de voorwaarden van verweerder diende te accepteren. Dat verweerder over de voorwaarden waaronder een opdracht zou kunnen worden gegund en geaccepteerd, niet uitputtend heeft besproken met klager, acht de voorzitter in het licht van het feit dat nog niet was beslist op de toevoegingaanvraag en in het licht van de vertrouwensbreuk voorstelbaar en is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. De klachtonderdelen b. en c. zijn derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d.

De voorzitter ziet niet in dat verweerder, waar het om de toon van klagers e-mail van 30 maart 2011 gaat, rekening had moeten houden met de (medische) situatie van klager en klager verder tegemoet had moeten komen. Verweerder liet klager immers de ruimte in zijn e-mailbericht van diezelfde datum. Klager heeft die ruimte niet benut.

Klager heeft evenmin (eerst) de rust, de ruimte of de mogelijkheden genomen voor een reactie waarin hij verweerder wat meer zou hebben ontzien. Dit klachtonderdeel is  kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e.

Verweerders brief van 2 maart 2011, van vóór het moment waarop klager met verweerder in conflict raakte, voldoet beslist aan wat van een eerste advies en beoordeling van een zaak naar aanleiding van een intake verwacht mag worden. Verweerder is zeer uitgebreid op de kwestie ingegaan en heeft een eerste inschatting van de haalbaarheid van de zaak gegeven. Wat er aan het tariefvoorstel en de opdrachtformulering schort is niet duidelijk. De voorzitter verwijst naar hetgeen is overwogen onder de klachtonderdelen b. en c.

 Klachtonderdeel e. is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f.

Het is feitelijk onjuist dat verweerder blokkeert of blokkeerde dat klager middels een andere advocaat zijn zaak zou voorleggen aan de rechter. Dat blijkt ook uit dit dossier waaruit te kennen is dat klager de Deken (onder het stellen van allerlei voorwaarden opgenomen in zijn brief van 22 juni 2011) benaderd heeft over de aanwijzing van een andere advocaat. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of een nieuwe toevoeging zal kunnen worden toegekend en op de vraag of een andere advocaat de behandeling van de zaak als opvolgend advocaat om die reden niet zou willen accepteren (dat staat immers nog geenszins vast), kon van verweerder niet verwacht worden de behandeling van de zaak van klager verder op zich te nemen, omdat daarvoor het noodzakelijke vertrouwen ontbrak.  Klachtonderdeel f. is derhalve kennelijk ongegrond.

 Klachtonderdeel g.

De voorzitter verwijst naar de overweging onder klachtonderdeel a., voor zover het de nadere toelichting op de toevoegingaanvraag betreft. Zonder deze nadere toelichting, waar de Raad voor Rechtsbijstand expliciet om had gevraagd, zou de toevoegingaanvraag niet beoordeeld kunnen worden en dus naar alle waarschijnlijkheid afgewezen worden. Het aanvragen van een toevoeging had de uitdrukkelijke instemming van klager en moet in diens belang worden geacht. De voorzitter ziet niet in op grond waarvan verweerder zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden. Evenmin ziet de voorzitter in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de te ondernemen stappen uiteen te zetten, nu deze slechts in algemene zin en summier zijn verwoord.

Klachtonderdeel g. is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen h. en i.

Klager haakt in dit klachtonderdeel aan bij artikel 13 lid 4 en 5 Advocatenwet. Dergelijke nalaten is pas tuchtrechtelijk relevant als komt vast te staan dat het belang van klager (die zichzelf nu eens wel en dan weer niet ziet als cliënt van verweerder) vervanging vereist. Daarvan blijkt uit de stukken niet en evenmin dat klager risico liep omdat verjaringstermijnen dreigden te verstrijken. Op dat laatste sneuvelt klachtonderdeel i.

Klachtonderdelen h. en i. zijn derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

De beslissing van de voorzitter luidt als volgt:

De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

        Voorzitter

 

Deze beslissing is gegeven op 23 november 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 25 november 2011.