Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1517

Zaaknummer

10-153U

Inhoudsindicatie

Klacht over nodeloos adviseren tot en aandringen op starten procedure door verweerder ongegrond. Verweerder heeft voorts niet klachtwaardig gehandeld door zich niet aan voor hem nadelige uitspraak geschillencommissie advocatuur te conformeren, nu verweerder tijdig in rechte vernietiging van deze uitspraak heeft gevorderd.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING van 4 april 2011

in de zaak 10-153U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 29 april 2010 binnengekomen klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

verweerder

 

1. verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 27 april 2010, door de raad ontvangen op 29 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 oktober 2010. Klaagster is zelf niet ter zitting verschenen maar heeft zich aldaar laten vertegenwoordigen door haar advocaat. Verweerder is ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

a. de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 32 in de in die brief genoemde inventarislijst.

2. klacht

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:

a. belangrijke informatie heeft achtergehouden betreffende een procedure aangaande de wijziging van een omgangsregeling, welke overbodig bleek;

b. klaagster niet of niet tijdig heeft geïnformeerd;

c. niet althans onvoldoende met klaagster heeft overlegd over extra kosten, nu verweerder klaagster heeft geïnformeerd dat zijn werkzaamheden een bedrag van € 1.605,15 zouden bedragen terwijl verweerder daarna nog twee declaraties heeft verstuurd ten bedrage van € 1.548,45 respectievelijk € 847,30;

d. onduidelijke specificaties naar klaagster heeft verzonden waarin bepaalde vermeldingen niet juist zijn;  

e. zich niet wenst te houden aan de beslissing van de geschillencommissie advocatuur waarbij onder meer bepaald is dat verweerder aan klaagster een bedrag van € 1.601,15 dient te voldoen;

f. nalatig is geweest met het retourneren aan klaagster van de originele geboorteakte van de zoon van klaagster.

2.2 Door aldus te handelen dan wel na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, overtreden en heeft hij gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een aantal juridische procedures tegen haar voormalig echtgenoot (hierna te noemen: A). Klaagster is in september 2007 met haar kinderen naar Londen verhuisd. Bij beschikking van 30 januari 2008 heeft de rechtbank Utrecht de ontbinding van het huwelijk van klaagster en A uitgesproken. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de (minderjarige) kinderen van klaagster hun gewone verblijfplaats bij klaagster zullen hebben. De rechtbank heeft daarbij aan A het recht op omgang met de kinderen verleend, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat klaagster de kinderen bij hun bezoeken aan A van en naar Nederland zal begeleiden.

3.2 Klaagster heeft begin 2008 aan verweerder laten weten dat zij zich niet kon verenigen met de hiervoor bedoelde omgangsregeling voor zover die betrekking had op haar zoon (die toen 13 jaar oud was). Klaagster en verweerder hebben afgesproken dat verweerder namens klaagster een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij de rechtbank zou indienen. Klaagster heeft daartoe op 2 maart 2008 een door verweerder aan haar voorgelegde “checklist particuliere cliënten” ondertekend (pagina 42 t/m 46 klachtdossier). In de checklist is overeengekomen dat verweerder voor zijn werkzaamheden  € 185,-- per uur exclusief BTW en kantoorkosten in rekening zou brengen, dat hij de te besteden tijd schatte op 7 à 10 uur en dat klaagster aan verweerder een voorschot van € 1.601,15 zou betalen. Voorts is in de checklist bepaald dat de geschillencommissie advocatuur bevoegd is om te oordelen over klachten ter zake de juridische dienstverlening overeenkomstig het reglement geschillencommissie advocatuur.

3.3 Klaagster heeft het gevraagde voorschot aan verweerder overgemaakt. Klaagster heeft verweerder per e-mail van 14 april 2008 verzocht om in het verzoekschrift ook een wijziging van de omgangsregeling voor haar dochter (die toen 6 jaar oud was) op te nemen. Verweerder heeft het verzoekschrift in concept opgesteld en ter beoordeling aan klaagster doorgeleid. Partijen hebben enkele malen over het concept gecorrespondeerd. Verweerder heeft de definitieve versie van het verzoekschrift op 21 oktober 2008 bij de rechtbank Den Haag ingediend. De rechtbank Den Haag heeft de zitting vastgesteld op 3 april 2009.

3.4 Verweerder heeft op 12 januari 2009 aan klaagster een “2e voorschotdeclaratie” verzonden voor een bedrag van € 1.450,34 incl. kantoorkosten en BTW met daarbij gevoegd een urenspecificatie (pagina 27 klachtdossier). Verweerder heeft daarbij aan klaagster te kennen gegeven dat reeds aan honorarium € 1.548,45 excl. BTW was besteed, hetgeen correspondeerde met 8.37 uur aan werkzaamheden. Klaagster heeft verweerder daarop onder meer laten weten dat zij van mening was dat verweerder geen aanspraak kon maken op betaling van de openstaande facturen, en dat zij om meerdere redenen geen vertrouwen meer had in verweerder. Per brief van 2 februari 2009 heeft klaagster verweerder bericht dat zij niet langer wilde dat de procedure betreffende de wijziging van de omgangsregeling werd voortgezet. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij zijn werkzaamheden in het dossier van klaagster zou beëindigen. Verweerder heeft het verzoekschrift van klaagster vervolgens ingetrokken bij brief aan de rechtbank van 5 februari 2009. Verweerder heeft klaagster diezelfde dag een afschrift van die brief en een einddeclaratie toegezonden ten bedrage van € 827,69 incl. kantoorkosten en BTW met daarbij gevoegd een urenspecificatie (pagina 13 klachtdossier).

3.5 Klaagster heeft geweigerd de genoemde € 827,69 aan verweerder te betalen, en heeft gevorderd dat verweerder het reeds door haar betaalde voorschot van € 1.601,15 aan haar zou restitueren. Klaagster en verweerder hebben hun geschil voorgelegd aan de geschillencommissie advocatuur. De geschillencommissie advocatuur heeft bij beslissing van 25 november 2009 – verzonden op 30 december 2009 - bepaald dat klaagster niets aan verweerder verschuldigd was en dat verweerder het voorschot van € 1.601,15 aan klaagster diende te restitueren. Verweerder heeft geweigerd om zich aan dit bindend advies te conformeren. Verweerder heeft bij op 30 maart 2010 uitgebrachte dagvaarding een bodemprocedure tegen klaagster geëntameerd, waarin verweerder de rechtbank Utrecht heeft verzocht het bindend advies te vernietigen.

3.6 De gemachtigde van klaagster heeft verweerder namens klaagster per brief van 29 januari 2010 verzocht om de originele geboorteakte van de zoon van klaagster aan haar toe te zenden. Verweerder heeft daar in eerste instantie niet op gereageerd. Verweerder heeft per brief van 5 maart 2010 laten weten dat hij de akte aan de gemachtigde van klaagster zou toezenden.

 

4. beoordeling van de klacht

klachtonderdelen a en b

4.1 De klachtonderdelen a en b betreffen de kwaliteit van de juridische dienstverlening door verweerder en lenen zich naar het oordeel van de raad voor gezamenlijke behandeling. In het algemeen kan bij zodanige klachten pas sprake zijn van tuchtrechtelijk laakbaar gedrag indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist heeft opgetreden en geadviseerd, en indien daardoor de belangen van zijn cliënt (kunnen) worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2 Klaagster verwijt verweerder in de kern dat hij haar met klem heeft geadviseerd om een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij de rechtbank in te dienen, terwijl dit laatste volgens klaagster in feite niet nodig was. Volgens klaagster had zij er namelijk ook voor kunnen kiezen om deze procedure achterwege te laten en in plaats daarvan de reeds bestaande omgangsregeling (deels) te negeren. Klaagster voert daartoe allereerst aan dat haar zoon ten tijde van het advies van verweerder over het aanpassen van de omgangsregeling, reeds op een leeftijd was (13 jaar) waarop hij prima zelf kon beslissen of en zo ja in hoeverre hij zich aan de omgangsregeling wilde conformeren. Verder viel volgens klaagster niet te verwachten dat A (juridische) maatregelen tegen klaagster zou treffen als zij zich niet aan de omgangsregeling zou houden. Gezien deze omstandigheden heeft verweerder klaagster haars inziens dan ook ten onrechte in de veronderstelling gebracht dat zij geen andere keuze had dan een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in te dienen. Door klaagster aldus te adviseren om een juridische procedure te starten zonder dat de noodzaak daartoe aanwezig was heeft verweerder klaagster onnodig op kosten gejaagd, en volgens klaagster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 

4.3 De raad oordeelt als volgt. Uit de in onderdeel 3.2 en 3.3 genoemde omstandigheden kan worden afgeleid dat verweerder tijdens de behandeling van de zaak van klaagster steeds in overleg met haar heeft gehandeld, waarbij verweerder voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift de nodige (inhoudelijke) vragen aan klaagster heeft gesteld en stukken bij klaagster heeft opgevraagd. Tijdens dit overleg heeft klaagster verweerder per e-mail van 14 april 2008 (pagina 64 klachtdossier) verzocht om in het verzoekschrift ook om een wijziging van de omgangsregeling voor haar dochter (die toen zes jaar oud was) te verzoeken. Het verzoekschrift is dus uiteindelijk niet uitsluitend ten aanzien van de zoon ingediend. Gezien hetgeen ter zitting van de raad aan de orde is gekomen acht de raad voorts niet onaannemelijk dat – zoals verweerder heeft aangevoerd - A zich ertegen zou verzetten als klaagster de reeds bestaande omgangsregeling (deels) zou negeren, temeer nu A – naar verweerder onweersproken heeft gesteld - reeds eerder een kort geding wegens gestelde kinderontvoering tegen klaagster had aangespannen. Dit alles overwegende acht de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerder bij klaagster de mogelijkheid heeft geopperd om een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij de rechtbank in te dienen. Bovendien is niet komen vast te staan dat verweerder klaagster – zoals zij stelt – met klem heeft voorgehouden dat het verzoeken tot wijziging van de omgangsregeling haar enige optie zou zijn, nu verweerder dat laatste gemotiveerd heeft betwist.

4.4 Gezien het voorgaande komt de raad tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerder bij de behandeling van de zaak van klaagster kennelijk onjuist heeft opgetreden en geadviseerd en/of dat verweerder door zijn optreden in de zaak van klaagster de belangen van klaagster heeft geschaad. De klachtonderdelen a en b zijn derhalve ongegrond.

klachtonderdelen c en d

4.5 Ook de klachtonderdelen c en d lenen zich naar het oordeel van de raad voor gezamenlijke behandeling. De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij aan klaagster – in de kern genomen – onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de aan haar zaak gekoppelde kosten en de door verweerder gehanteerde wijze van declareren. Verweerder heeft allereerst in de in onderdeel 3.2 genoemde – door klaagster voor akkoord ondertekende - checklist particuliere cliënten overgelegd. Hieruit blijkt dat verweerder met klaagster een uurtarief van € 185,-- is overeengekomen en dat hij toen schatte dat hij 7 à 10 uur zou besteden aan klaagsters zaak. In zijn e-mailbericht aan klaagster van 12 januari 2009 (pagina 26 klachtdossier) legt verweerder uit hoe het komt dat er meer tijd in de zaak is gaan zitten dan aanvankelijk door hem geschat en zendt hij een specificatie van zijn werkzaamheden mee. De stelling van klaagster dat verweerder zou hebben gesuggereerd dat de kosten voor al zijn werkzaamheden in haar dossier maximaal een bedrag van € 1.605,15 zouden bedragen, slaagt reeds daarom niet. Verder komen de in onderdeel 3.4 genoemde door verweerder aan klaagster toegezonden declaraties met de daaraan gekoppelde specificaties de raad in het algemeen niet als onredelijk en/of onduidelijk voor. Dit alles overwegende komt de raad tot het oordeel dat deze klachtonderdelen niet gegrond zijn.

klachtonderdeel e      

4.6 De raad overweegt dat de advocaat die ermee akkoord is gegaan dat een geschil met zijn cliënt wordt voorgelegd aan de geschillencommissie advocatuur, zich in het algemeen aan de uitspraak van deze geschillencommissie zal dienen te conformeren. Dit zal slechts anders zijn als de advocaat tijdig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een vordering tot vernietiging van die uitspraak in te stellen. Artikel 24 van het reglement geschillencommissie advocatuur biedt aan de partij die zich niet met een uitspraak kan verenigen de mogelijkheid om - binnen drie maanden na verzending van de uitspraak aan partijen – bij de civiele rechter een vordering tot vernietiging van het bindend advies van de geschillencommissie advocatuur in te stellen. Verweerder heeft daartegen binnen drie maanden na verzending van de uitspraak de hiervoor bedoelde vordering ingesteld. In deze omstandigheden is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder nog geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de geschillencommissie. De raad oordeelt klachtonderdeel e ongegrond.

klachtonderdeel f

4.7 Verweerder heeft erkend dat hij de originele geboorteakte van de zoon van klaagster eerder aan haar had kunnen retourneren. Verweerder heeft erkend dat hij daar slordig in is geweest. Nu de raad niet is gebleken dat verweerder opzettelijk nalatig jegens klaagster heeft gehandeld en nu gesteld noch gebleken is dat klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad, is de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook klachtonderdeel f is derhalve ongegrond.  

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelenongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. L.D.H. Hamer, mr. M. Pannevis, mr. M.J. Westhoff, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 4 april 2011.

 

voorzitter          griffier

Deze beslissing is op 4 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

 

-           klaagster;

-           verweerder;

-           de deken in het arrondissement Utrecht;

-           de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Van deze beslissing kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

-  klaagster;

-  verweerder;

-  de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht;

-  de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607