Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1947
Zaaknummer
10-123
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft onjuist gehandeld door zonder duidelijke mededeling vooraf zijn uurtarief drastisch te verhogen, temeer daar geen argumenten zijn aangevoerd die deze forse verhoging kunnen rechtvaardigen. Advocaat heeft ten onrechte een dubbel betaalde nota, die verweerder met nog gedeclareerde uren wilde verrekenen, niet gerestitueerd en heeft zonder dat daarvan een noodzaak is gebleken, althans zonder vooroverleg, op een zitting de zaak door twee advocaten laten behandelen en dubbele kosten in rekening gebracht. Klachten zijn gegrond. Berisping.
Uitspraak
10-123
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
De klacht is ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement N, alwaar verweerder op dat moment als advocaat was ingeschreven. Omdat verweerder zich inmiddels als advocaat in na te noemen arrondissement had ingeschreven heeft genoemde deken na afronding van zijn onderzoek van de klacht de stukken aan mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, toegezonden die bij brief van 31 augustus 2010 ter kennis van de raad heeft gebracht de klacht van:
X,
wonende te A,
klager,
hierna: klager
tegen:
mr. Y,
thans advocaat te B,
beklaagde,
hierna: verweerder
1.
De klacht zou oorspronkelijk behandeld worden op 13 december 2010. Omdat verweerder op het laatste moment verhinderd was op de zitting te verschijnen is de behandeling toen aangehouden. Vervolgens is de klacht behandeld ter openbare zitting van de raad van 21 maart 2011, waar klager, bijgestaan door mr. [A], advocaat te [plaats] en verweerder zijn verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht in de volgende samenstelling zitting gehouden: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en de mrs. A.D.G. Bakker, H.C. Brandsma, G.E.J. Kornet, P.M. Wilmink, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht alsmede de toelichting daarop luiden als volgt.
a.
Verweerder heeft de vordering in kort geding ter onrechte gebaseerd op artikel 5:50 BW (binnen 2 meter van de erfgrens mogen op het naburig erf geen vensters e.d. worden gecreëerd). In casu was de afstand van de dakkapel tot de grens 6 à 7 meter. Hierdoor was het kort geding kansloos temeer nu er in de dagvaarding met geen woord werd gerept over de afstand tot de grens. Verweerder heeft geen deskundig advies over deze kwestie gegeven en hieraan ten onrechte teveel uren besteed en in rekening gebracht. De zaak had als kansloos moeten worden afgedaan waarvoor een tijdsbesteding van maximaal 1 uur nodig was geweest.
b.
Verweerder heeft ten onrechte tariefaanpassingen doorgevoerd en zich daarbij ter onrechte gebaseerd op de algemene voorwaarden. Het in oktober 2006 afgesproken uurtarief bedroeg
€ 135. Een jaar later heeft verweerder plotseling een uurtarief van € 200,- in rekening gebracht. Voor de werkzaamheden van mevrouw U was op 3 oktober 2008 een uurtarief van € 90,- afgesproken. In 2009 is dit verhoogd naar € 150,- en € 247,50. Verweerder verwijst voor de tariefsverhogingen naar zijn algemene voorwaarden, die zouden staan afgedrukt op de achterzijde van de brief van 27 oktober 2006. Op het exemplaar van deze brief zijn de algemene voorwaarden niet aangetroffen. Ook zijn de algemene voorwaarden niet aan klager, die de respectabele leeftijd heeft van 91 jaar, om welke reden er extra zorgvuldig met hem moet worden omgegaan, ter hand gesteld, zodat deze voorwaarden niet van toepassing zijn. Bovendien zijn de algemene voorwaarden op het punt van de tariefsverhoging niet bindend. De voorwaarden bepalen, dat de cliënt bij een tariefsverhoging binnen 15 dagen na de factuurdatum de overeenkomst met de advocaat kan ontbinden. Echter, tarieven dienen van tevoren overeengekomen te worden en kunnen pas daarna in rekening te worden gebracht. Nu dat niet is gebeurd, mocht verweerder niet meer dan het afgesproken tarief van € 135 per uur in rekening brengen.
c.
De nota van 2 januari 2008 is tweemaal door klager betaald. Hoewel verweerder zegt het te veel betaalde te hebben teruggestort is het bedrag nooit door klager ontvangen.
d.
Tijdens een zitting is door mevrouw U het woord gevoerd, terwijl verweerder ook op die zitting aanwezig was. Van beiden zijn de uren in rekening gebracht terwijl klager niet had gevraagd om hun beider aanwezigheid. Ook zijn ten onrechte de uren voor overdracht aan mevrouw U zowel door haar als door verweerder in rekening gebracht.
3.
Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
De vordering in de concept – kort geding dagvaarding is niet gebaseerd op artikel 5:50 BW, maar op artikel 6:162 BW, welk artikel ook is vermeld in punt 7 van de dagvaarding.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Op de overeenkomst van opdracht staat op de voorzijde, dat de op de achterzijde afgedrukte voorwaarden van toepassing zijn en dat de opdrachtgever verklaart deze te hebben gelezen en akkoord bevonden. Klager heeft de overeenkomst ondertekend en daarmee verklaard, dat de algemene voorwaarden hem bekend zijn. In artikel 6 van de voorwaarden is bepaald, dat de advocaat het recht heeft het door hem gehanteerde uurtarief te wijzigen. Bij een verhoging van meer dan 10% of bij een verhoging binnen drie maanden na het totstandkomen van de opdracht heeft de opdrachtgever het recht binnen 15 dagen na de factuurdatum de overeenkomst te ontbinden. Klager heeft nimmer tegen de verhogingen van het uurtarief geprotesteerd. Door toepassing van de tariefwijziging heeft verweerder geen gedragsregel geschonden.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Klager heeft inderdaad een rekening van ongeveer € 500,- dubbel betaald. Daar staat echter tegenover, dat er nog een aantal uren openstaat die niet in rekening is gebracht, waarmee een aanzienlijk hoger bedrag is gemoeid.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Voor zover door zowel verweerder als door mevrouw U uren in rekening zijn gebracht hebben beide juristen zich met de zaak beziggehouden. Tijdens een behandeling bij de rechtbank Arnhem zijn beide juristen aanwezig geweest.
4.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Klager vraagt een oordeel van de raad over de deugdelijkheid van de door verweerder opgestelde concept dagvaarding. Het is in de eerste plaats aan de civiele rechter om daarover een oordeel uit te spreken. De raad kan hierover niets vaststellen, temeer daar de dagvaarding nimmer tot een procedure heeft geleid. Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Wat er zij van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, het geeft geen pas om - daargelaten een automatisch indexeringspercentage dat het gebruikelijke prijspeil volgt – zonder duidelijke mededeling vooraf het tarief te laten stijgen, zeker niet in de mate als verweerder dat heeft gedaan, temeer daar geen argumenten zijn aangevoerd die deze forse verhoging kunnen rechtvaardigen. Klachtonderdeel b. is derhalve gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Verweerder erkent, dat er een nota van 2 januari 2008 tweemaal is voldaan. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij dit bedrag had teruggestort, zeker toen klager daarom vroeg. Het argument van verweerder dat hij dit wilde verrekenen met nog niet in rekening gebrachte uren, kan niet ter rechtvaardiging van de handelwijze van verweerder dienen. De raad is van oordeel dat verweerder door dit bedrag onder zich te houden jegens klager onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel c. is derhalve gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Tussen partijen staat vast dat zowel verweerder als mevrouw U op één en dezelfde zitting aanwezig zijn geweest en hun beider tijd bij klager in rekening hebben gebracht. Onweersproken is door klager gesteld, dat tevoren niet met hem is besproken, dat tweemaal het volle tarief gedeclareerd zou worden. Er zijn gevallen denkbaar, waarin ter zitting zoveel is uit te leggen of zoveel specialistische kennis nodig is, dat de aanwezigheid van meer deskundigen wenselijk is. Hieromtrent is door verweerder echter niets gesteld. Als al van een dergelijke situatie sprake zou zijn geweest had in ieder geval van verweerder verlangd mogen worden, dat hij op voorhand over de financiële consequenties daarvan helderheid aan de klager had verschaft. Verweerder is daarover niet transparant geweest, zodat hij jegens klager niet gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel d. is derhalve gegrond.
Bij de bepaling van de strafmaat overweegt de raad, dat verweerder onvoldoende actief is geweest om te proberen de zaak op te lossen en voorts in de stukken en ter zitting geen blijk heeft gegeven in te zien, dat het in financieel opzicht niet is gegaan zoals het had behoren te gaan.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
Klachtonderdeel a is ongegrond. De klachtonderdelen b, c en d zijn gegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een berisping opgelegd.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2010.
Griffier Voorzitter