Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-02-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1561
Zaaknummer
R. 3478/10.108a+b
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Geen gronden aangevoerd anders dan een uitwerking en een herhaling van de eerdere klacht. Of de deken zijn onderzoek al dan niet juist heeft verricht, is in de verzetprocedure niet aan de orde.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 februari 2008 heeft klager afzonderlijke maar identieke klachten ingediend tegen verweerders in hun hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. De door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoeken zijn verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Middelburg. De dossiers zijn op 7 juli 2010 ontvangen door de Raad.
1.2 Bij beslissing van 26 juli 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad in beide zaken de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissingen zijn aan partijen verzonden op 28 juli 2010.
1.3 Bij brief van 2 augustus 2010 heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissingen.
1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.
1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 20 december 2010. Ter zitting zijn verweerders verschenen
2. DE KLACHT EN HET VERZET
Verweerders waren belast met het dekenonderzoek naar aanleiding van een klacht van klager tegen mr. B. (de voorzittersbeslissingen in beide zaken vermelden abusievelijk mr. H). Klager verwijt verweerders dat er in het kader van deze klachtzaak geen onderzoek door verweerders heeft plaatsgevonden en er geen poging is geweest tot een minnelijke schikking.
De gronden van het verzet
Klager heeft voor zijn verzet als grond aangevoerd dat de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter niet alleen feitelijke grondslag ontbeert maar zelfs in strijd is met de feiten.
3. VERWEER
Verweerders hebben tot hun verweer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de deken een zekere mate van beleidsvrijheid heeft bij het onderzoek naar een
klacht en bij de beoordeling of het beproeven van een schikking in der minne zinvol is of niet.
Verweerders zijn van mening dat de klachten van klager naar behoren zijn onderzocht. De klachten hadden niet betrekking op een ingewikkelde feitelijke
kwestie, waarvoor diepgaand onderzoek geboden was. Voorts hebben verweerders gesteld dat de standpunten van klager en mr. H. zodanig ver uit
elkaar lagen, dat een minnelijke regeling bij voorbaat kansloos te achten was.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 Door klager zijn in het verzet geen gronden aangevoerd, anders dan een uitwerking en een herhaling van de eerdere klacht. Of de deken in Middelburg zijn onderzoek al dan niet juist heeft gedaan, is in de verzetprocedure niet aan de orde. Uit het klaagschrift van 24 februari 2008 (pagina 2, onderaan) blijkt bovendien dat klager zelf zeer wel begrijpt dat er door deze deken geen poging is ondernomen om te schikken. Klager spreekt zichzelf in zijn verzetschrift overigens ook tegen. Het is van tweeën een. Ofwel de beslissingen van de plaatsvervangend voorzitter ontberen feitelijke grondslag ofwel deze beslissingen zijn in strijd met de feiten.
4.2 Het verzet is derhalve ongegrond. Aan een (nieuwe) inhoudelijke beoordeling van de klachten wordt niet toegekomen.
5. BESLISSING
De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. P.S. Kamminga en mr. J.C. van den Dries, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2011.
griffier voorzitter