Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-10-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2134
Zaaknummer
R. 3634/11.36
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klager verwijt de deken dat deze ten onrechte zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat heeft afgewezen. Het i.o. of p.o. ondertekend zijn van door de deken opgestelde brieven, in antwoord op verzoeken van klager, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
De klacht wordt ongegrond verklaard.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 6 oktober 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij verwijzingsbeschikking van 12 oktober 2010 van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage is de klacht ex artikel 46c lid 4 Advocatenwet doorverwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het Ressort Rotterdam.
1.3 Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door laatstgenoemde deken, is het dossier op 10 februari 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.
1.4 De plaatsvervangend voorzitter van de Raad heeft op 24 februari 2011 de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk niet-ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 24 februari 2011.
1.5 Bij brief van 9 maart 2011 heeft klaagster verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.
1.6 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.
1.7 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 22 augustus 2011, alwaar partijen zijn verschenen.
2. FEITEN
2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.
3. DE KLACHT EN HET VERZET
3.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij:
a. haar verzoek tot toewijzing van een advocaat in een kwestie tegen de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) heeft afgewezen. Klaagster is van me- ning dat verweerster zich niet consciëntieus heeft bezig gehouden met de situatie van klaagster en dat zij voorbij is gegaan aan het wezenlijk motief van het verzoek en de ernst daarvan, zodat verweerster opper- vlakkigheid mag worden verweten. Klaagster is voorts van mening dat de conclusies van verweerster om tot de afwijzing te komen, niet optimaal en niet correct zijn. Verweerster heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de ernst van het verzoek van klaagster.
b. de brief van 30 september 2010 niet zelf heeft ondertekend, maar p.o. heeft laten ondertekenen;
c. de brief van 30 september 2010 in kopie van mr. E., de (voormalig) advocaat van klaagster, heeft doen toekomen.
In het verzet voert klaagster aan dat zij de deken verwijt dat deze de door mr. E. verstrekte urenspecificatie niet consciëntieus heeft bekeken en onderzocht. Zij heeft haar taak verzaakt er op toe te zien dat klaagster op basis van toevoeging rechtsbijstand van een andere advocaat kan krijgen zonder enige belemmering. De deken heeft verwijtbaar gehandeld door haar recht op juridische bijstand niet serieus te bewaken. Klaagster benadrukt voorts dat zij haar beklag heeft gedaan bij het Hof van Discipline en dat zij er bewust voor gekozen heeft om twee procedures te voeren.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.
4.2 De Raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne.
Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel
4.3 Het verzet is ongegrond.
5. BESLISSING
5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. P.C.M. van Schijndel, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. van Haga, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2011.
griffier voorzitter