Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2676

Zaaknummer

5944

Inhoudsindicatie

Verweerder verzorgde incasso door samenwerking met een B.V., met welke B.V. geen samenwerking was toegestaan en legde onvoldoende verantwoording af over de geincasseerde bedragen en de daaraan verbonden kosten. gegrond. schorsing 2 weken onvoorwaardelijk

Uitspraak

2 september 2011

No. 5944

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klaagster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 8 november 2010, onder nummer 10-131, aan partijen toegezonden op 8 november 2010, waarbij een klacht van klaagster gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk van 14 dagen is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Bij brief van 5 april 2011 heeft verweerder zijn beroep ingetrokken.

3. De beoordeling

Nu verweerder zijn beroep heeft ingetrokken dient het hof, in verband met het bepaalde in artikel 56 lid 5 van de Advocatenwet, te bepalen welke dag de door de raad opgelegde onvoorwaardelijk schorsing in de uitoefening van de praktijk van 14 dagen aanvangt. Verweerder staat thans niet als advocaat op het tableau ingeschreven.

 

4. De beslissing

Het hof:

bepaalt dat de door de Raad van Discipline in het ressort Arnhem bij beslissing van 8 november 2010 , onder nummer 10-131,  opgelegde onvoorwaardelijke schorsing van 14 dagen  in de uitoefening van de praktijk aanvangt indien en zodra verweerder weer als advocaat op het tableau staat ingeschreven en tevens dat de schorsing niet loopt gedurende de tijd dat verweerder uit andere hoofde is geschorst.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.C. van Oven, A.D.R.M. Boumans en H.D. Cotterell, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.