Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2096

Zaaknummer

R. 3785/11.187

Inhoudsindicatie

Nu klager ná 17 oktober 2007 nog wel over andere door de advocaat gedane uitlatingen (tijdig) een klacht heeft ingediend, behoefde de advocaat in 2011 in redelijkheid geen rekening meer te houden met een klacht over de inhoud van zijn brief van 17 oktober 2007. De klacht wordt dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.

Uitspraak

 

Verloop van de procedure

1 Bij brief van 13 april 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, is het dossier op 7 september 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

 

Inhoud van de klacht

2 Klager verwijt verweerder dat hij in zijn brief van 17 oktober 2007 met bijlagen aan de toenmalige Rotterdamse deken heeft geschreven:

“(…) en een hele dure advocaat in de familie had (door sommige van deze informanten geïdentificeerd aan de hand van een aangeboren gezichtsafwijking van klager (red.) e.d.”

Klager stelt dat het heel specifiek aanvoeren van een handicap alleen kwetsend bedoeld kan zijn, nog afgezien dat het geen enkele functie had noch enig zakelijk doel diende. Deze uitlating betaamt een behoorlijk advocaat niet.

 

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Klager heeft meerdere klachten tegen verweerder ingediend met betrekking tot zijn uitlatingen over klager. Twee klachten zijn inmiddels ter beoordeling van de Raad van Discipline voorgelegd.

- In het kader van het onderzoek door de toenmalige Rotterdamse deken naar aanleiding van een klacht van klager tegen verweerder, heeft verweerder in zijn reactie op die klacht bij brief van 17 oktober 2007 aan de toenmalige Rotterdamse deken, onder meer geschreven:

“(…) en een hele dure advocaat in de familie had (door sommige van deze informanten geïdentificeerd aan de hand van een aangeboren gezichtsafwijking van klager (red.) e.d.”

 

Beoordeling van de klacht

4.1 De Advocatenwet kent geen algemene termijnen voor verval of verjaring van het klachtrecht. Het beginsel van rechtszekerheid brengt echter met zich mee dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat een klacht over zijn verrichtingen binnen een redelijke termijn worden ingediend, waarbij welke termijn als redelijk moet worden beschouwd afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.

4.2 Nu verweerder reeds in zijn brief van 17 oktober 2007 bedoelde uitlating heeft gedaan, had het op de weg van klager gelegen daar eerder over te klagen. Het vorenstaande geldt te meer nu klager ná 17 oktober 2007 nog wel over andere door verweerder gedane uitlatingen (tijdig) een klacht heeft ingediend. Verweerder behoefde in 2011 in redelijkheid geen rekening meer te houden met een klacht over de inhoud van zijn brief van 17 oktober 2007.

4.3 Gelet op het voorgaande dient de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk te worden afgewezen.

 

Beslissende

wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 13 september 2011.

 

Plv. Voorzitter