Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2553

Zaaknummer

112/11

Inhoudsindicatie

Indien de advocaat van de wederpartij vóór het getuigenverhoor, de rechter vraagt de getuige indringend te wijzen op het feit dat diens verklaring onder ede wordt afgelegd en wat de gevolgen van meineed zijn, handelt hij daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook mag een advocaat aangeven dat zijn cliënt aangifte zal doen wegens meineed indien een bepaalde beschuldiging wordt volgehouden, die naar het oordeel van zijn cliënt apert onjuist is. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING van de voorzitter van de raad van discipline in de zaak nr. 112/11

 

Bij brief, gedateerd 23 november 2011, van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen, is op 25 november 2011 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

 

mevrouw [  ]

klaagster

gemachtigde: de heer [  ]

 

tegen

 

mr. [  ]

verweerder

 

 

De voorzitter heeft kennis genomen van bovengenoemde brief en het daarbij gevoegde dossier. Daaruit blijkt het volgende.

 

 

Feiten

 

Klaagster is werkzaam geweest bij de gemeente V. in de functie van bijstandsconsulente. Haar direct leidinggevende was W., sectorhoofd maatschappelijke zaken. Op 11 oktober 2007 heeft de sociale recherche contact opgenomen met W. en hem geïnformeerd omtrent het feit dat klaagster wellicht betrokken was bij bijstandsfraude van een zekere mevrouw B., cliënt van de ISGD te O. Deze bijstandsfraude zou er uit hebben bestaan dat B. langere tijd met klaagster en/of de gemachtigde van klaagster heeft samengewoond, zonder dit mee te delen aan de ISGD te O. B. zou ten onrechte bijstand, althans een te hoog bedrag aan bijstand, hebben ontvangen.

Vervolgens is er een arbeidsrechtelijk conflict ontstaan tussen klaagster en haar werkgeefster, de gemeente V., voor wie verweerder als raadsman optreedt. Het arbeidsrechtelijke conflict heeft geleid tot een strafontslag van klaagster. Tegen dit strafontslag heeft klaagster aanvankelijk bezwaar en later beroep aangetekend. Dit beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank G. op 10 september 2009.

 

 

Klacht

 

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

In een arbeidsrechtelijk geschil tussen klaagster en de gemeente V. heeft op 10 september 2009 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank G., sector bestuursrecht, meervoudige kamer. Als getuige zou voornoemde B. worden gehoord. Nog voordat zij onder ede door de rechtbank kon worden gehoord, werd zij door verweerder beschuldigd van eventuele meineed, derhalve een misdrijf, en werd klaagster daarmee medeplichtig gemaakt aan dit misdrijf.

Tevens werd er gedreigd tegen voornoemde B. aangifte te doen wegens meineed. Verweerder heeft de procesgang hierdoor zeer ernstig beïnvloed. Verweerder heeft geen excuses aangeboden.

 

 

Verweer

 

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

Verweerder staat de gemeente V. bij in een arbeidsrechtelijk geschil van de gemeente met klaagster. Op bovengenoemde zitting van de rechtbank G., wilde klaagster B. als getuige laten horen. In verband daarmee, diende B. de zittingszaal te verlaten. Na afloop van de pleidooien kwam de vraag aan de orde of B. als getuige moest worden gehoord. Op verzoek van de rechtbank heeft klaagster aangegeven wat zij B. wilde vragen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten B. als getuige toe te laten. Voorafgaand aan de binnenkomst van B. heeft verweerder aan de voorzitter van de meervoudige kamer verzocht B. indringend te wijzen op het feit dat zij haar verklaring onder ede zou afleggen en wat de gevolgen van meineed zouden zijn. Verweerder heeft aangegeven dat de gemeente V. zo nodig aangifte wegens meineed zouden doen indien B. zou volharden in haar beschuldigingen en volstrekt onaannemelijke beweringen omtrent de persoon van W., de voormalig leidinggevende van klaagster. Vervolgens heeft de voorzitter B. indringend toegesproken. B. heeft daarop haar beweringen onder ede bevestigd.

Verweerder ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig misdrijf. Evenmin heeft hij klaagster beschuldigd van medeplichtigheid aan een misdrijf en haar geïntimideerd. De procesgang is door verweerder op geen enkele wijze beïnvloed.

 

 

Beoordeling

 

De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de getuige B., nog vóórdat zij als getuige werd gehoord, heeft beschuldigd van meineed.

Verweerder heeft aangevoerd dat hij alleen de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank vooraf heeft verzocht de getuige B. indringend te wijzen op het feit dat zij haar verklaring onder ede aflegde en wat de gevolgen van meineed zouden zijn. Voorts heeft verweerder aangegeven dat zijn cliënte aangifte wegens meineed zouden doen indien de getuige zou volharden in haar beschuldigingen jegens de voormalig leidinggevende van klaagster. Klaagster heeft deze feitelijke gang van zaken niet weersproken.

Nu klaagster haar klacht niet nader heeft onderbouwd, komt de voorzitter tot het oordeel dat het verweerder als advocaat van de gemeente V. vrij stond om de voorzitter van de meervoudige kamer een dergelijk verzoek te doen. Dit is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

 

 

Beslissing

 

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

 

 

Aldus gegeven op 21 december 2011 te Leeuwarden door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.C. van der Kwaak - Wamelink.