Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA3293

Zaaknummer

5948

Inhoudsindicatie

Beklag tegen afwijzend verzoek tot aanwijzing van een advocaat ongegrond. Kansloze procedure.

Uitspraak

 

         

19 september 2011

No. 5948

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het beklag van

klager

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam,

de deken.

 

1. Het verzoek als bedoeld in art. 13 lid 1 Advocatenwet

Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van 15 december 2010 heeft de deken geweigerd een advocaat aan te wijzen als zijn advocaat voor een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. Bij klaagschrift gedateerd 21 december 2010 heeft klager zich beklaagd over die weigering.

 

2. Het geding bij het hof

2.1  Het klaagschrift is op 23 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- ontvangen stukken van klager, ingekomen ter griffie van het hof op 17 januari 2011;

-      het schrijven van de deken van 21 januari 2011;

- het schrijven van klager aan het hof ingekomen ter griffie van het hof op 5 april 2011;

- het schrijven van klager aan het hof van 30 juni 2011.

2.3 Het hof heeft het beklag mondeling behandeld op 18 juli 2011, waar is verschenen de deken. Klager is  niet verschenen.

3. De feiten

3.1 Het verzoek van klager heeft betrekking op door hem gewenste incassowerkzaamheden in verband met vorderingen van klager op G. en A.. Toen het contact hierover tussen mr. V. en mr. W., advocaat te Amsterdam, niet goed verliep, heeft de deken eerst mr. P. X., eveneens advocaat te Amsterdam, gevraagd te onderzoeken of en welke vordering klager heeft. Mr. X. heeft de deken bij brief van 30 juli 2010 bericht geen mogelijkheden te zien. Vervolgens heeft de deken op voet van art. 13 Advocatenwet op 31 augustus 2010 mr. Y., ook advocaat te Amsterdam, aangewezen om te onderzoeken of en welke vorderingen klager heeft.

3.2 Mr. Y. heeft bij een vier pagina’s tellend memorandum van 14 september 2010 zijn voorlopige bevindingen aan klager voorgelegd, met afschrift aan de deken. Na  een schriftelijke reactie van klager heeft mr. Y. klager nader bericht met zijn brief van 13 oktober 2010. In deze brief heeft mr. Y. klager met redenen omkleed laten weten dat op grond van het door hem gedane onderzoek zijn conclusie is dat de kans om een procedure met goed gevolg te doorlopen klein is, maar bovendien het potentieel resultaat gering. Het advies van mr. Y. aan klager luidde geen procedures aanhangig te maken. Voorts deelde mr. Y. in deze brief aan klager mee ook niet bereid te zijn dat voor klager te doen.

3.3 Vervolgens heeft klager bij brief van 2 december 2010 het onder 1. bedoelde verzoek aan de deken gedaan. De deken heeft dat verzoek bij brief van 15 december 2010 afgewezen op de grond dat hij de door klager gewenste procedure als kansloos aanmerkte, onder verwijzing naar de adviezen van mrs. X. en Y..

4. De beoordeling

4.1 In zijn beklag betoogt klager dat art. 13 Advocatenwet de functie heeft de rechtstoegankelijkheid te handhaven. In beginsel dient volgens klager een advocaat  te worden aangewezen, behalve als voor afwijking van dit uitgangspunt gegronde redenen aanwezig zijn. De brief van de deken van 15 december 2010, waarbij de deken geweigerd heeft een advocaat aan te wijzen, bevat volgens klager dergelijke gegronde redenen niet.

4.2 In zijn brief van 30 juni 2011 voegt klager hieraan toe  dat mr. Y. niet aan hem, maar aan de deken heeft geadviseerd en dat mr. Y. met zijn advisering dan ook niet de belangen van hem, (klager), heeft behartigd. Daarnaast betoogt klager dat mr. Y. hem telefonisch heeft bevestigd dat de betreffende zaak niet op zijn vakgebied ligt.

4.3 Het onder 4.1 weergegeven betoog van klager faalt. De brief van de deken van 15 december 2010 geeft de hiervoor onder 3.3. genoemde grond voor de afwijzing van klagers verzoek. Het hof stelt vast dat in het bijzonder in het advies van mr. Y.  uitvoerig is gemotiveerd op welke gronden klager moet worden afgeraden een procedure aanhangig te maken.

4.4. Ook de stellingen van klager als hiervoor onder 4.2. genoemd kunnen niet tot het door klager gewenste resultaat leiden. Allereerst geldt dat blijkens de brief van de deken van 31 augustus 2010 mr. Y. niet alleen aan de deken, maar ook aan klager advies diende uit te brengen. Vervolgens geldt dat mr. Y. in zijn eerste memorandum klager heeft uitgenodigd tot een bespreking van zijn bevindingen. Klager heeft niet gespecificeerd in welk opzicht de bevindingen van mr. Y. aanvechtbaar zouden zijn, zodat aan de stelling dat met zijn visie geen rekening is gehouden voorbij moet worden gegaan. Pas in tweede instantie heeft mr. Y. zijn finale opinie  gegeven, ertoe strekkende dat procederen sterk is af te raden.  In het midden kan blijven wat er zij van de door klager geciteerde mededeling van mr. Y. omtrent zijn vakgebied; uit de advisering van mr. Y. zelf blijkt niet van onvoldoende vakkennis om de zaak op haar merites te kunnen beoordelen en deze stelling heeft klager ook niet anderszins toegelicht.

4.5 Alles bijeengenomen komt het hof tot het oordeel dat de deken op zorgvuldige wijze tot het juiste oordeel is gekomen dat er onvoldoende reden bestaat voor een nieuwe aanwijzing van een advocaat.

4.6 Het beklag is daarom ongegrond.

5. De beslissing

Het hof

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 15 december 2010  ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.D.R.M. Boumans, C. Raymakers en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2011.