Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1882

Zaaknummer

11-20

Inhoudsindicatie

De klacht wordt voor nader onderzoek terugverwezen naar de Deken, nu verweerder op een gespreksnotitie van de Deken waarin de verwijten voor het eerst begrijpelijk en inzichtelijk zijn weergegeven, niet heeft kunnen reageren.

Uitspraak

11-20

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 2 februari 2011 heeft mr. A.P.J.M. de Bruin, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

[ ],

wonende te[ ],

hierna te noemen klaagster

tegen

mr.[ ],

advocaat te[ ],

hierna te noemen verweerder

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechthof te Arnhem van 23 mei 2011. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E.J. Verster, C.J. Lunenberg-Demenint, P.J.M. van Wersch, A.D.G. Bakker, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier. Ter zitting zijn klaagster, bijgestaan door de tolk de heer A en verweerder verschenen.

2. De klacht luidt als volgt.

Klaagster verwijt verweerder handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Meer in het bijzonder verwijt zij verweerder dat:

a. verweerder niet goed en adequaat heeft geadviseerd omtrent de naamproblematiek van de kinderen;

b. mr. X / verweerder klaagster ten onrechte heeft verwezen naar de rechter in Kiev;

c. verweerder ten onrechte het hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden heeft ingetrokken in plaats van uit te procederen;

d. verweerder ten onrechte geen naamswijzigingprocedure ex artikel 1:26 BW heeft opgestart;

e. mr. X / verweerder ten onrechte een toevoeging heeft aangevraagd voor de verkeerde procedure en klaagster is geconfronteerd met een factuur;

f. verweerder ten onrechte de rapportage van Vluchtelingenwerk te D niet aan de rechter heeft gezonden;

g. verweerder ten onrechte de tussenbeschikking van de rechtbank niet aan klaagster heeft gezonden.

3. Verweerder heeft verweer gevoerd en heeft naar voren gebracht dat hem niet duidelijk is wat klaagster hem verwijt.

4. De raad is tijdens de mondelinge behandeling het volgende gebleken.

In december 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. De inleidende klachtbrief is moeilijk te begrijpen, kennelijk omdat klaagster de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. In een eerste reactie op deze brief heeft verweerder dan ook naar voren gebracht niet goed te begrijpen wat de klacht nu precies inhoudt. Klaagster heeft daarop een tweede brief geschreven, d.d. 23 januari 2010, die eveneens moeilijk te begrijpen valt. De Deken heeft vervolgens op 23 maart 2010 met klaagster een gesprek gevoerd. Naar aanleiding van deze bespreking heeft hij een gespreksnotitie opgesteld, waarin de klachten zijn geformuleerd. Van deze gespreksnotitie is geen afschrift toegezonden aan verweerder. Verweerder heeft dan ook geen reactie op de gespreksnotitie kunnen geven. Vervolgens heeft de zaak enige tijd stil gelegen aangezien klaagster zich beraadde over de vraag of de klacht zou moeten worden uitgebreid met betrekking tot een alimentatiekwestie. Uiteindelijk heeft klaagster aan de Deken kenbaar gemaakt dat zij de klacht zoals die uit de gespreksnotitie d.d. 23 maart 2010 bleek wenste voor te leggen aan de Raad van Discipline. De Deken heeft vervolgens het klachtdossier bij brief d.d. 2 februari 2011 aan de raad toegezonden met daarbij gevoegd een kopie van de gespreksnotitie van het gesprek met klaagster op 23 maart 2010 en een kopie van een brief van de rechtbank Zutphen aan mr. B d.d. 3 februari 2010. Ter zitting is gebleken dat verweerder niet beschikt over deze twee stukken.

Nu in de gespreksnotitie voor het eerst duidelijk  is omschreven c.q. begrijpelijk is welke verwijten klaagster verweerder maakt, had verweerder in de instructiefase in de gelegenheid gesteld moeten worden daarop te reageren. Voorts is niet duidelijk welke verwijten klaagster verweerder maakt en of een aantal verwijten zijn gericht tegen de voormalig kantoorgenoot van verweerder, mr. X.

De raad is van oordeel dat de Deken nader onderzoek dient te verrichten. Verweerder dient een inhoudelijke reactie te kunnen geven op de gespreksnotitie en op de brief van mr. B aan de rechtbank Zutphen en het antwoord daarop. Naar aanleiding van het antwoord van verweerder dient de Deken klaagster in de gelegenheid te stellen te reageren, naar aanleiding waarvan verweerder eveneens zal kunnen reageren.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

1. Bepaalt dat de klacht voor nader onderzoek wordt terug verwezen naar mr. A.P.J.M. de Bruin, Deken van de Orde van Advocaten te Zutphen,  teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de gespreksnotitie van het gesprek met klaagster van 23 maart 2010 en op de brief van de rechtbank Zutphen aan mr. B d.d. 3 februari 2010. Voorts dient nader onderzoek te worden verricht naar de vraag welke verwijten klaagster verweerder maakt en welke verwijten betrekking hebben op het optreden van de voormalig kantoorgenoot van verweerder, mr. X.

2. De Deken wordt verzocht om klaagster en nadien verweerder in de gelegenheid te stellen om op elkaars stellingen te reageren, onder overlegging van de ter zake doende schriftelijke bescheiden.

3. Bepaalt dat tegen  deze beslissing geen hoger beroep openstaat anders dan tegelijk met een eventueel hoger beroep tegen de in deze te geven eindbeslissing.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2011.

griffier     voorzitter