Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-03-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA3001
Zaaknummer
5804
Inhoudsindicatie
Verwijt dat verweerder omvoldoende communiceerde en kwalitatief onvoldoende presteerde. Ongegrond.
Uitspraak
21 maart 2011
No. 5804
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
klaagster
tegen:
verweerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 10 mei 2010, onder nummer 09-104, aan partijen toegezonden op 10 mei 2010, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder de klachtonderdelen a tot en met f ongegrond zijn verklaard en klachtonderdeel g deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk is verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 juni 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- schrijven van klaagster aan het hof van 28 juni 2010;
- schrijven van gemachtigde van verweerder aan het hof van 4 maart 2011.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 januari 2011, waar klaagster, vergezeld van haar vader, en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder:
a. dat hij stelselmatig heeft nagelaten om binnen een redelijke termijn te reageren op voorstellen, terwijl bij hem bekend was dat de financiële situatie nijpend was;
b. dat zij hem niet kon bereiken en benaderen waardoor zij een advocaat heeft moeten inschakelen; daardoor heeft zij onnodige kosten moeten maken;
c. dat hij haar op 22 november 2007 een onhoudbaar schikkingsvoorstel heeft gedaan door van haar te verlangen dat zij haar ex-partner zou ontslaan uit zijn aansprakelijkheid voor alle schulden terwijl niet zij doch slechts de crediteuren daartoe in staat waren;
d. dat hij niet heeft willen inzien dat er slecht één acuut gezamenlijk probleem bestond, te weten de financiële positie van de gezamenlijke onderneming en de gezamenlijke schulden bij onder meer de bank;
e. dat hij om volstrekt onbegrijpelijke redenen in kort geding een voorschot van € 10.000 van haar heeft gevorderd hoewel hij wist dat de firma in liquidatie daarvoor geen geld had doordat de bank de financiering had opgezegd en de door de bank in gang gezette openbare verkoop van de onroerende zaak onvoldoende zou opleveren voor het betalen van alle schulden;
f. dat hij in het kort geding ten onrechte heeft gevorderd het pand te laten taxeren omdat het pand reeds op verzoek van de bank zou worden getaxeerd in het kader van de openbare verkoop;
g. dat hij haar door zijn optreden financiële en emotionele schade heeft berokkend en dat hij zijn eigen cliënt ook schade heeft berokkend alsmede de schuldeisers.
4. De feiten
In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5. De beoordeling
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 10 mei 2010, onder nummer 09.104.
Aldus gewezen op 17 januari 2011 door mr. W.H.B. Den Hartog Jager, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, Ch. M.E.M. Paulussen, A.H.A. Scholten en W.A.M. van Schendel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2011.