Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1404

Zaaknummer

5822

Inhoudsindicatie

Geen beroep mogelijk tegen beslissing van de raad waarin verzet tegen beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard.

Uitspraak

 

         

10 januari 2011

No. 5822

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het verzet van

klaagster

tegen:

verweerders.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 juni 2010, nummer 09 163/164/165 H, aan partijen toegezonden op 7 juni 2010, waarbij het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 17 juli 2009 ongegrond is verklaard.

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij klaagster van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 5 juli 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Bij beslissing van 16 juli 2010 heeft de voorzitter van het hof klaagster kennelijk niet-ontvankelijk geoordeeld in haar hoger beroep en dat hoger beroep op die grond afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 16 juli 2010.

2.3 De verzetschriftuur van klaagster is door de griffie van het hof ontvangen op 27 juli 2010. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 november 2010, waarbij klaagster, vergezeld van de heer C., en verweerders zijn verschenen.

2.4  Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben. Het verzet strekt tot gegrondbevinding daarvan.

3. De beoordeling

3.1 Naar aanleiding van het verzet overweegt het hof als volgt. Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat tegen een beslissing van de Raad van Discipline waarbij het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van de raad ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard geen rechtsmiddel openstaat. Het hof oordeelt dat de voorzitter van het hof dit terecht heeft overwogen in haar beslissing van 16 juli 2010.

3.2 Dit betekent dat aan klaagster niet de mogelijkheid toekomt om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de raad. Klaagster doet een beroep op doorbreking van het appelverbod. Zij stelt dat de beslissing van de raad onvoldoende is gemotiveerd en dat er daarom geen sprake was van een eerlijke en onpartijdige behandeling door de raad. Het hof oordeelt dat dit beroep op doorbreking van het appelverbod faalt nu klachten over schending van de motiveringsplicht niet tot doorbreking van het appelverbod kunnen leiden. Vermeende oneerlijke en partijdige behandeling, gebaseerd op de gestelde onvoldoende gemotiveerdheid, kan dat evenmin.

3.3 Klaagster heeft nog aangevoerd dat de deken haar op 8 oktober 2008 ingediende klacht niet binnen de termijn van drie maanden van artikel 46d lid 3 van de Advocatenwet ter kennis heeft gebracht van de raad, zodat de plaatsvervangend voorzitter van de raad vanwege het verstrijken van de termijn van dertig dagen  genoemd in artikel 46g Advocatenwet (ná genoemde termijn van drie maanden) op 17 juli 2009 onbevoegd was tot het geven van zijn beslissing en deze beslissing deswege nietig is. De beslissing van de raad van 7 juni 2010 heeft derhalve als primaire beslissing te gelden. Artikel 46h Advocatenwet mist daarmee toepassing. Hoger beroep staat mitsdien open.

 Dit betoog faalt. De omstandigheid dat de deken de klacht eerst op 25 juni 2009 ter kennis van de raad heeft gebracht heeft niet de door klaagster genoemde gevolgen en leidt niet buiten toepassing blijven van artikel 46h lid 4, tweede volzin van de Advocatenwet.

3.3 De voorzitter van het hof heeft dus terecht geoordeeld dat klaagster niet kan worden ontvangen in het door haar ingestelde beroep. Het verzet van klaagster dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4. De beslissing

Het hof:

verklaart het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van  16 juli 2010 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, G.J.L.F. Schakenraad, W.F. van Zant en R.D. Vriesendorp, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2011.