Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1591

Zaaknummer

R. 3384/10.14

Inhoudsindicatie

In een civiele procedure is reeds beslecht dat klager garant stond voor betaling van de declaraties van verweerder. Van enig klachtvaardig handelen is niet gebleken.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 september 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is op 19 januari 2010 ontvangen door de Raad.

1.2 Bij beslissing van 18 februari 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 22 februari 2010, doch aan het verkeerde adres van klager. Vervolgens is op 11 maart 2010 nogmaals de voorzittersbeslissing aan klager verzonden.

1.3 Bij (fax)brief van 15 maart 2010 heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 17 januari 2011. Ter zitting is verweerder verschenen. Verweerder werd ter zitting bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. H, advocaat te Den Haag. Klager is, hoewel be-hoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

 

2. DE KLACHT EN HET VERZET

De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij verschillende procedures in gang heeft gezet tegen klager en deze procedures heeft misbruikt en gemanipuleerd. Bovendien is verweerder ten onrechte teruggekomen op een overeengekomen betalingsregeling. Klager is van mening dat verweerder klager heeft behandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

De gronden van het verzet.

Klager heeft aangevoerd dat de deken noch de Raad hem in de gelegenheid heeft gesteld zijn klacht nader te onderbouwen met bewijs. Klager heeft de deken bij brief van 1 november 2009 verzocht hem uit te nodigen om persoonlijk te worden gehoord, hetgeen de deken niet heeft gedaan. Klager meent dat de deken hierdoor een fundamenteel recht heeft geschonden.

 

 

3. VERWEER

Verweerder heeft gesteld dat klager tegen wil en dank vol heeft gehouden niet uitdrukkelijk garant te hebben gestaan voor de voldoening van de declaraties van zijn vriend. Voor deze vriend zijn door verweerder werkzaamheden ver-richt. De kantonrechter heeft in de incassoprocedure bij vonnis van 15 juni 2005 het kantoor van verweerder in het gelijk gesteld. Verweerder heeft gesteld dat, ondanks de houding van klager, zijn kantoor uitdrukkelijk open heeft gestaan voor het treffen van een minnelijke regeling. Het kantoor van verweer-der heeft klager laten weten in te stemmen met betaling van een lager bedrag dan verschuldigd, indien klager middels een kopie van zijn belastingaangifte aan kon tonen dat hij daadwerkelijk niet in staat was tot betaling van het be-drag, waartoe hij veroordeeld was, te voldoen. Uit de betreffende aangifte bleek volgens verweerder dat klager in staat was om het bedrag, waartoe hij door de kantonrechter veroordeeld was, te voldoen. Om die reden heeft het kantoor niet ingestemd met de betaling van een lager bedrag. Nadat tever-geefs het faillissement van klager was aangevraagd, hebben partijen uiteinde-lijk overeenstemming bereikt en heeft klager ter finale kwijting een bedrag van € 1.095,--  voldaan. Verweerder is dan ook van mening dat van klachtwaardig handelen geen sprake is.

 

4. BEOORDELING VAN HET VERZET

Op basis van de stukken stelt de Raad vast dat de griffie een fout heeft ge-maakt bij het verzenden van de voorzittersbeslissing, door deze naar een on-juist adres van klager te zenden. Klager heeft de voorzittersbeslissing pas na 11 maart 2010 ontvangen. Klager heeft vervolgens binnen 14 dagen verzet ingesteld, zodat klager ontvankelijk is in zijn verzet.

 Klager heeft als grond voor zijn verzet aangevoerd dat de deken klager niet heeft willen horen, ondanks zijn verzoek daartoe, voordat hij tot een voorlopig oordeel van de klacht kwam en meent dat de deken terzake een fundamenteel recht van klager heeft geschonden. De Raad stelt vast dat het persoonlijk horen van de betrokken partij(-en) door de deken in een klachtprocedure niet wet-telijk is voorgeschreven en ook overigens geen verplichting van de deken is. Het vereiste van hoor en wederhoor wordt immers ook toegepast middels de schriftelijke uitwisseling van de standpunten van partijen. De deken heeft dit ook in dit onderzoek naar de klacht gedaan, zodat van schending van een fundamenteel recht van klager geen sprake is. Voor het overige heeft klager geen gronden voor zijn verzet aangevoerd anders dan een herhaling en uitwerking van de klacht. De Raad volgt het oordeel van de voorzitter en maakt dit tot het zijne. 

 

 

5. BESLISSING

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt, mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgespro¬ken ter openbare zitting van 14 maart 2011.

 

 

griffier voorzitter