Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1633

Zaaknummer

B 179-2010

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

In verzet stellingen herhaald. Handelswijze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en uitlatingen niet onnodig grievend.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

B 179-2010 Verzet

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

het verzet van:

 

klaagster,

 

tegen

 

verweerder,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

 

1.         Verloop van de verzetprocedure.

Bij brief d.d. 11 oktober 2010, heeft klaagster verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 28 september 2010, welke beslissing aan klaagster, verweerder en de deken werd toegezonden op 1 oktober 2010.

 

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van de raad van 28 februari 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 18 januari 2011. Daarbij werd hun medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 14 februari 2011. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.

 

Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerder verschenen.

 

 

2.         De feiten

 

2.1.      Op 6 januari 2009 werd de ex-echtgenoot van klaagster vrijwillig opgenomen in een verpleegtehuis. Begin maart 2009 heeft verweerder namens de ex-echtgenoot van klaagster een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt. Klaagster heeft verweer gevoerd tegen de vordering tot echtscheiding. De echtscheiding is bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 28 juli 2009 uitgesproken. De uitspraak van de rechtbank is bij beschikking d.d. 18 mei 2010 door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bekrachtigd.

 

3.         De klacht

 

3.1.      De klacht houdt in:

1.         Verweerder heeft tegen de wil van zijn cliënt een echtscheidingsprocedure in gang gezet;

2.         Verweerder heeft klaagster beledigd en beschuldigd van verduistering.

 

 

4.         Beslissing van de voorzitter

 

4.1.      De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen omdat niet is gebleken dat verweerder tegen de wil van zijn cliënt de echtscheidingsprocedure in gang heeft gezet en omdat de door verweerder gebezigde term “vrees voor verduistering” noodzakelijk was voor het verkrijgen van maritaal beslag en daarom niet als onnodig grievend jegens klaagster is aan te merken.

 

5.         Het verzet

 

5.1.      Het verzet houdt in dat klaagster het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft in haar verzetschrift haar stellingen herhaald.

           

           

 

6.         Beoordeling van het verzet

 

6.1.      De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling          van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een    grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een     wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij         worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden             geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

6.2.      De raad constateert dat klaagster haar stelling dat de cliënt van verweerder de echtscheiding niet wilde, niet nader met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, terwijl verweerder die stelling heeft betwist. Verweerder heeft gesteld dat hij zich in een persoonlijk gesprek met zijn cliënt ervan heeft overtuigd dat deze van klaagster wilde scheiden. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van de raad voorts niet gebleken dat verweerder de echtscheidingsprocedure tegen de wil van zijn cliënt aanhangig heeft gemaakt. Derhalve valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt.

6.3.      Verweerder heeft voorts naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in een verzoek tot verlof tot maritale beslaglegging te stellen dat er sprake is van “vrees voor verduistering”. De door verweerder gebezigde term houdt geenszins in dat verweerder klaagster heeft beschuldigd van “verduistering” in strafrechtelijke zin. Deze term is de wettelijk vereiste formulering voor het verkrijgen van verlof voor het leggen van maritaal beslag namens zijn cliënt. Deze term is dan ook niet als onnodig grievend jegens klaagster aan te merken.

6.5.      De raad concludeert dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot een vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmede de raad zich verenigt. Mitsdien zal het verzet als ongegrond moeten worden afgewezen.

 

 

7.         Beslissing

De raad verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.L.W.G. Houtakkers, L.W.M. Caudri, J.D.E. van den Heuvel, leden, alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 26 april 2011.

 

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                             mr. R.P.G. Houterman,

griffier.                                                                                    voorzitter.

 

 

 

 

 

Verzonden op: 26 april 2011.

 

 

 

Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.