Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-12-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2352
Zaaknummer
H 43 - 2011
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Dekenstandpunt van verweerster was voldoende gemotiveerd. Dekenstandpunt is niet op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
H43-2011 Verzet
Raad van Discipline
In het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
het verzet tegen de voorzittersbeslissing d.d. 11 maart 2011, verzonden op 21 maart 2011,
betreffende een klacht van:
klager
tegen
mw. mr. X,
advocaat,
verder te noemen: verweerster
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de verzetprocedure.
Bij brief d.d. 27 maart 2011, ter griffie ontvangen op 29 maart 2011 heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 11 maart 2011, welke beslissing aan klager, verweerster en de deken werd toegezonden op 21 maart 2011.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van de raad van 17 oktober 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 29 augustus 2011. Daarbij werd hen medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 3 oktober 2011. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Tot het dossier behoren voorts de nadere brieven van verweerster d.d. 7 september 2011 en van klager d.d. 30 september 2011.
Bij de mondelinge behandeling zijn klager en verweerster niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Klager heeft op 18 mei 2010 een klacht tegen mr. X ingediend bij verweerster in haar hoedanigheid van deken. Mr. X heeft na een daartoe strekkend verzoek van de stafjurist van de Raad van Toezicht te Breda bij brief d.d. 19 juli 2010 op de klacht gereageerd. Klager ontving hiervan een afschrift bij brief d.d. 26 juli 2010, waarbij klager in de gelegenheid werd gesteld hierop te reageren. Klager heeft hierop bij brief d.d. 28 juli 2010 gerepliceerd. Mr. X. heeft vervolgens bij brief d.d. 17 augustus 2010 gedupliceerd, waarna verweerster op 24 november 2010 een dekenstandpunt heeft ingenomen. Hiervan is per gelijke datum een afschrift aan klager toegezonden.
3. De klacht
3. De klacht bestaat uit het volgende:
1. Verweerster heeft de behandeling van een klacht van klager afgedaan met een dekenstandpunt waarbij zij zich niet heeft gebaseerd op feiten maar op aannames in het belang van de beklaagde advocaat. Verweerster heeft haar standpunt niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerster heeft aldus de normen die zijn verankerd in de algemene wet bestuursrecht geschonden.
2. Verweerster heeft nagelaten een schikking te beproeven.
4. Beslissing van de voorzitter
4. De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen omdat op geen enkele wijze is gebleken dat verweerster zich in haar hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen dan wel misdragen, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.
5. Het verzet
5. Het verzet houdt het volgende in:
1. Dekens vallen wel onder het tuchtrecht.
2. Doordat klager zijn eigen verdediging ging voeren, heeft hij vrijspraak gekregen. Van verdiensten van mr. X is niet gebleken. Bovendien is de klacht van klager tegen mr. X – anders dan verweerster in haar dekenstandpunt aangaf – wel gegrond bevonden door de raad van discipline.
6. Beoordeling van het verzet
6.1. De voorzitter heeft terecht overwogen dat het tuchtrecht voor advocaten alleen dan van toepassing is op een advocaat die in zijn hoedanigheid van deken handelt, indien die advocaat zich bij vervulling van zijn taak als deken zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd.
6.2. De raad is met de voorzitter van oordeel dat klager niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het standpunt van verweerster onvoldoende gemotiveerd was, noch in zijn stelling dat haar standpunt op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Uit het aan de raad overgelegde dekenstandpunt d.d. 24 november 2010 kan de raad niet anders afleiden dan dat verweerster haar standpunt uitvoerig heeft gemotiveerd en dat zij daarbij is uitgegaan van datgene wat was komen vast te staan. Hetgeen klager in verzet heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de raad niet tot een andere conclusie leiden.
6.3. De raad concludeert dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot een vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmede de raad zich verenigt. Mitsdien zal het verzet als ongegrond moeten worden afgewezen.
7. Beslissing
De raad verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter en mrs. A.A.J. Maat, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken ter openbare zitting van de raad d.d. 12 december 2011
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 13 december 2011
Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.