Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-12-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2552
Zaaknummer
111a/11
Zaaknummer
111b/11
Inhoudsindicatie
Het is een advocaat toegestaan om in een klachtprocedure tegen hem de feiten, zoals die bij hem bekend zijn, weer te geven. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING van de voorzitter van de raad van discipline in de zaak nr. 111a/11 en 111b/11
Bij brief, gedateerd 23 november 2011, van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen, is op 25 november 2011 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van
1. de heer [ ] (111a/11)
klager
2. mevrouw [ ](111b/11)
klaagster
tegen
mr. [ ]
verweerder
De voorzitter heeft kennis genomen van bovengenoemde brief en het daarbij gevoegde dossier. Daaruit blijkt het volgende.
Feiten
Bij klaagschrift d.d. 30 mei 2011 heeft klager sub 1 namens klaagster sub 2 een klacht ingediend tegen verweerder.
Bij klaagschrift d.d. 6 juni 2011 heeft ene mevrouw B. eveneens een klacht ingediend tegen verweerder.
In beide klachtzaken heeft verweerder eensluidend gereageerd bij verweerschrift d.d. 8 juli 2011.
Klacht van beide klagers
Klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
De klacht is neergelegd in de brief van klaagster sub 2 d.d. 15 juli 2011 gericht aan de deken. De klacht houdt in – zo begrijpt de voorzitter – dat verweerder in zijn verweerschrift van 8 juli 2011 klagers (ten onrechte) heeft beschuldigd van bijstandsfraude.
Verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft laten weten dat het door hem op schrift gestelde verweer in de klachtzaak van klaagster sub 2 (112/11) en mevrouw B. (113/11) als hier herhaald en inlast moet worden beschouwd. Dat verweer luidt als volgt:
Verweerder heeft de gemeente V. bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil van de gemeente met klaagster sub 2. Dit geschil had betrekking op het feit dat de cliënte van verweerder had vernomen dat klaagster sub 2 mogelijk betrokken was bij een bijstandsfraude, terwijl klaagster sub 2 werkzaam was bij de cliënte van verweerder. Op een zitting van de rechtbank G van 10 september 2009 wilde klaagster sub 2 mevrouw B. als getuige laten horen. In verband daarmee, diende B. de zittingszaal te verlaten. Na afloop van de pleidooien kwam de vraag aan de orde of B. als getuige moest worden gehoord. Op verzoek van de rechtbank heeft klaagster sub 2 aangegeven wat zij B. wilde vragen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten B. als getuige toe te laten. Voorafgaand aan de binnenkomst van B. heeft verweerder aan de voorzitter van de meervoudige kamer verzocht B. indringend te wijzen op het feit dat zij haar verklaring onder ede zou afleggen en wat de gevolgen van meineed zouden zijn. Verweerder heeft aangegeven dat de gemeente V. zo nodig aangifte wegens meineed zouden doen indien B. zou volharden in haar beschuldigingen en volstrekt onaannemelijke beweringen omtrent de persoon van W., de voormalig leidinggevende van klaagster van klaagster sub 2. Vervolgens heeft de voorzitter B. indringend toegesproken. B. heeft daarop haar beweringen onder ede bevestigd.
Verweerder ontkent dat hij in zijn verweerschrift van 8 juli 2011 aan de deken klagers heeft beschuldigd van bijstandsfraude. Verweerder heeft enkel bovenbeschreven feitelijke gang van zaken weergegeven.
Beoordeling
De voorzitter is van oordeel dat in deze klachtzaak hetzelfde oordeel heeft te gelden als in de klachtzaken 112/11 en 113/11. In verband daarmee oordeelt de voorzitter als volgt.
Niet gebleken is dat verweerder klagers heeft beschuldigd van bijstandsfraude. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft in zijn verweerschrift in de zaken 112/11 en 113/11 d.d. 8 juli 2011 de feitelijke gang van zaken rondom het arbeidsgeschil en het verhoor van B. als getuige ter zitting van de rechtbank van 10 september 2009 weergegeven. Klagers hebben deze feitelijke gang van zaken niet ontkend.
De voorzitter is van oordeel dat het verweerder als advocaat van de gemeente V. volkomen vrij stond om de feitelijke gang van zaken rondom het arbeidsgeschil en hetgeen ter zitting van 10 september 2009 is gebeurd, weer te geven in genoemd verweerschrift. Dit is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
Beslissing
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
Aldus gegeven op 21 december 2011 te Leeuwarden door mr. P. Schulting, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.C. van der Kwaak - Wamelink.