Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-12-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2511
Zaaknummer
11-157
Inhoudsindicatie
Klaagster is oud cliënt van het kantoor van verweerder. Verweerder heeft klaagster in een brief de toegang tot het kantoor ontzegd en verboden verdere contacten met het kantoor op te nemen omdat de contacten en de bezoeken last en hinder voor het kantoor opleveren. Klaagster beklaagt zich over het feit dat verweerder deze brief heeft gestuurd zonder het principe van “hoor en wederhoor” toe te passen.
Uitspraak
11 – 157
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
inzake:
klaagster
wonende te [plaats]
tegen:
verweerder
advocaat te [plaats]
1. Bij brief d.d. 8 februari 2011 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. De klacht is namens de deken onderzocht en op verzoek van klaagster bij brief d.d. 29 november 2011 ter kennis van de Raad van Discipline gebracht. De brief van de deken met daarbij het dossier bestaande uit 12 stukken is bij de raad binnengekomen op 30 november 2011.
2. Klaagster beklaagt zich over de brief d.d. 20 oktober 2009 die verweerder haar heeft geschreven. In deze brief staat onder meer het volgende:
“U was cliënte van ons kantoor. Onder meer mijn kantoorgenoot mr. […….] behandelde een zaak voor u. Er is thans geen relatie met u nu de overeenkomsten van opdracht zijn beëindigd. Thans blijkt dat u ondermeer regelmatig ons kantoor in [plaats] bezoekt en daarbij uitvoerige gesprekken aangaat met de secretaresses en hen vragen stelt. ……… Ik constateer dat uw bezoeken alsmede de contacten die u legt, last en hinder voor ons kantoor opleveren. Ook ervaren de secretaresses uw aanwezigheid als ernstig bedreigend.”
In zijn brief d.d. 20 oktober 2009 heeft verweerder klaagster de toegang ontzegd tot het kantoor. Verweerder heeft klaagster in deze brief tevens verboden verdere contacten met
zijn kantoor op te nemen dan wel te onderhouden en hij heeft haar laten weten dat eventuele brieven die zij het kantoor zou zenden niet meer zullen worden beantwoord. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder voordat hij deze brief schreef haar eerst had moeten horen.
Op 3 november 2010 heeft verweerder klaagster opnieuw een brief gestuurd. Hierin heeft verweerder geschreven dat hij van één van zijn kantoorgenoten het verzoek van klaagster om met een andere kantoorgenoot te mogen spreken heeft ontvangen. Verweerder heeft klaagster in de brief d.d. 3 november 2010 onder verwijzing naar de inhoud van zijn brief van 20 oktober 2009 meegedeeld dat niet aan haar verzoek zal worden voldaan. Ook over de brief d.d. 3 november 2010 beklaagt klaagster zich.
3. Verweerder heeft gereageerd op de klacht. Hij wijst erop dat er op het moment dat hij de brieven schreef geen overeenkomst meer was tussen klaagster en zijn kantoor. Hij stelt zich op het standpunt dat hij goede redenen had om klaagster te schrijven wat hij heeft geschreven en wijst erop dat hij in zijn brief van 20 oktober 2009 uiteengezet heeft wat de redenen waren om klaagster de toegang tot zijn kantoor te ontzeggen.
4. Op de klachten kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
5. Ten tijde van het schrijven van de brieven waarover klaagster zich beklaagt bestond tussen klaagster en verweerder resp. zijn kantoor geen overeenkomst tot opdracht meer. Dit betekent dat het schrijven van bedoelde brieven alleen dan tuchtrechtelijk verwijtbaar is wanneer dit in het licht van de beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Daarvan is de voorzitter niet gebleken.
6. Kort gezegd komt het standpunt van klaagster erop neer dat zij om kwesties die dateren uit 2005 en 2009 en nooit adequaat tot een oplossing zijn gebracht, alle reden had en nog steeds heeft om wél contact te (blijven) zoeken met het kantoor en dat verweerder haar dat niet had mogen beletten, zoals met de bekritiseerde brieven wel gebeurde. Uit de brief van klaagster van 23 juni 2011 aan de deken blijkt dat in 2009 een einde is gekomen aan een tuchtprocedure naar aanleiding van bemoeienissen die het kantoor, toen in de persoon van mr. [……….] (of mr. [……….] of beiden), eerder met een zaak van klaagster heeft gehad. Klaagster kan daar niet in berusten. Evenwel, niet gebleken is van duidelijk nieuwe, alsnog gebleken, fouten of verzuimen van een van de kantoorgenoten van verweerder of van andere nieuwe gegevens op grond waarvan verweerder zich, in weerwil van de in 2009 afgesloten tuchtprocedure, verplicht had moeten voelen om opnieuw, alsnog, zelf met klaagster in discussie te gaan of om te bewerkstelligen dat een van zijn kantoorgenoot dat zou doen.
7. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 22 december 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 22 december 2011.
Voorzitter