Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2167
Zaaknummer
6039
Inhoudsindicatie
Raad van Discipline had klacht gegrond verklaard, een (deels voorwaardelijke) schorsing opgelegd en openbaarmaking gelast. het hof bekrachtigt.
Uitspraak
2 september 2011
No. 6039
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder
tegen:
klaagster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 7 februari 2011, onder nummer R.3525/10.155, aan partijen toegezonden op 11 februari 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk is opgelegd, met bevel openbaarmaking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 13 maart 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster;
- de pleitnotities van verweerder overgelegd ter zitting.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 juli 2011, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij in de vier zaken die hij voor haar in behandeling had, sedert 2006 niets heeft gedaan. Hij heeft diverse malen laten weten dat er zittingen waren geweest en dat er uitspraken waren die naar de deurwaarder waren gestuurd. Klaagster ontving daarvan nooit enig afschrift. Volgens klaagster heeft verweerder daarover gelogen. Na haar overstap naar een andere advocaat, weigerde verweerder de dossiers over te dragen.
4. De feiten
Verweerder is, naar hij zelf ook erkent, ernstig tekort en heeft gedurende een aantal jaren (sedert de intake in 2006 tot het indienen van de klacht op 11 juni 2010) nagelaten die werkzaamheden te verrichten die in de vier door klaagster aangebrachte zaken noodzakelijk waren.
5. De beoordeling
5.1. In zijn beroepschrift komt verweerder enkel op tegen de opgelegde onvoorwaardelijke schorsing en de bevolen openbaarmaking. Hij verzoekt de schorsing geheel voorwaardelijk op te leggen zonder openbaarmaking. Verweerder voert daartoe aan dat er inmiddels adequate maatregelen binnen zijn praktijk zijn genomen om herhaling te voorkomen, waaronder toezicht van de Haagse Orde, dat hij volledig bereid is de geleden schade te vergoeden en al een deel van de schade heeft vergoed, en dat hij klaagster herhaaldelijk excuses heeft aangeboden.
5.2. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Voor verlaging van de straf of voor clementie is geen plaats. Daartoe neemt het hof in overweging dat de aard en de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt te zwaar is om een geheel voorwaardelijke schorsing te rechtvaardigen. Verweerder heeft immers jarenlang in vier zaken nauwelijks werkzaamheden verricht en klaagster volstrekt onware informatie verstrekt over de voortgang van die zaken. Het hof neemt voorts in overweging dat verweerder in 2006 een onvoorwaardelijke schorsing is opgelegd (volgens verweerder van drie maanden) en in 2008 een schorsing van twee maanden voorwaardelijk, waarvan de proeftijd eerst recentelijk verstreek, namelijk op 31 december 2010. De door verweerder genoemde omstandigheden leggen daartegenover te weinig gewicht in de schaal om aan zijn verzoek tegemoet te komen.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.C. van Oven, A.D.R.M. Boumans en H.D. Cotterell, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.