Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-04-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1546
Zaaknummer
R. 3437/10.67
Inhoudsindicatie
Verwijt dat de advocaat de zaken voor klaagster niet voortvarend heeft aangepakt kennelijk ongegrond. Verwijt dat de advocaat geen toevoeging heeft aangevraagd kennelijk ongegrond, daar klaagster buitenlands inkomen had en onroerend goed. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 april 2008 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Middelburg. Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 19 april 2010.
1.2 Bij beslissing van 5 mei 2010 heeft de voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 6 mei 2010.
1.3 Bij brief van 20 mei 2010, die op die datum per fax door de Raad is ontvangen, heeft klaagster verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.
1.4 Bij brief van 29 mei 2010 heeft klaagster stukken aan de Raad toegestuurd.
1.5 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.6 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 21 februari 2011, alwaar klaagster en verweerder zijn verschenen.
2. FEITEN
2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.
3. DE KLACHT EN HET VERZET
3.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij de behandeling van klaagsters zaken niet voortvarend heeft aangepakt, alsmede dat hij klaagster onjuist heeft geadviseerd. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij geen toevoeging voor haar heeft aangevraagd.
3.2 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klaagster meent dat de gegevens betreffende haar (buitenlandse) inkomen en haar vermogen een toevoeging mogelijk maakte. Klaagster blijft voorts van mening dat verweerder zijn werkzaamheden in de drie voor klaagster behandelde kwesties niet naar behoren heeft verricht.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 De klacht valt uiteen in twee verwijten. Het eerste verwijt houdt in dat verweerder de behandeling van klaagsters zaak niet voortvarend heeft aangepakt en dat hij haar onjuist heeft geadviseerd. Het tweede verwijt betreft het feit dat verweerder geen toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd.
4.2 Wat het eerste verwijt betreft verenigt de Raad zich met het uitgangspunt voor de beoordeling, zoals de voorzitter dit heeft weergegeven onder nummer 4.1 van de bestreden beslissing. In het verzet zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot een ander oordeel dan het oordeel van de voorzitter.
4.3 Ten aanzien van het tweede verwijt wordt als volgt overwogen.
4.4 Verweerder heeft in 2007 drie zaken voor klaagster in behandeling genomen. De eerste zaak betrof de zaak tegen R., die onder de rechtsbijstandsverzekering van klaagster viel. Aanvankelijk heeft verweerder zijn declaratie per abuis aan klaagster gestuurd. Na een bezwaar van klaagster heeft verweerder dit recht gezet en heeft hij zijn declaratie alsnog aan de verzekeraar gestuurd. Het aanvragen van een toevoeging was aldus niet aan de orde.
4.5 De tweede zaak betrof een zakelijke kwestie tegen de gemeente Noord-Beveland. Gezien het zakelijk karakter was het aanvragen van een toevoeging niet aan de orde.
4.6 De derde kwestie betrof de kwestie RWS.
Voor zover het in deze kwestie aankwam op het beoordelen of klaagster voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking kwam, heeft verweerder op goede gronden kunnen aannemen dat dat niet het geval was. Klaagster had in het betrokken peiljaar een buitenlands inkomen dat boven de toen geldende normen lag. Daarenboven had klaagster onroerend goed (twee huizen) en had zij aanspraak op een erfenis verkregen.
Een en ander bracht mee dat verweerder geen reden had om nader te onderzoeken of voor klaagster voor een toevoeging in aanmerking kwam.
Het argument van klaagster dat zij in Nederland in die tijd een belastbaar inkomen van nihil had doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft aangevoerd dat hij destijds bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft geïnformeerd en dat daarbij bleek dat het buitenlands inkomen meetelt. Tegenover dit verweer heeft klaagster haar stelling dat enkel het inkomen in Nederland telt niet onderbouwd.
4.7 Evenmin doet aan het voorgaande af het argument van klaagster dat zij de erfenis wilde aanwenden voor reparaties aan haar woonhuis.
4.8 Het voorgaande brengt mee dat de Raad met de voorzitter van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is, zodat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
5. BESLISSING
5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. R. de Haan, mr. W.J. Hengeveld, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2011.
griffier voorzitter