Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-02-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1461

Zaaknummer

R37-2010

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Onjuistheid van de telefonische mededeling is niet komen vast te staan, waarbij van belang is dat de beklaagde advocaat niet de behandelend advocaat was, maar waarnam voor haar afwezige kantoorgenoot.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond .

Uitspraak

 

 

R 37-2010

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake:

 

het verzet tegen een voorzittersbeslissing betreffende een klacht van:

 

X

Klaagster,

 

tegen:

 

Y

Verweerster.

 

 

 

1.       Verloop van de procedure

 

1.1     Bij brief van 4 april 2010 heeft klaagster verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) d.d. 22 maart 2010, verzonden op 26 maart 2010.

 

1.2     Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de raad van 13 december 2010. Zowel klaagster als verweerster zijn ter zitting verschenen.

 

2.       De feiten

 

2.1     De raad gaat uit van de feiten zoals deze in de beslissing van de voorzitter zijn omschreven.

 

3.       De klacht

 

3.1     De klacht luidt als volgt:

          - Verweerster weet het verschil niet tussen een grosse, een kopie van een grosse en een kopie van een afschrift van een vonnis;

          - Verweerster weet wel wat een grosse is maar zij heeft haar kantoorgenoot doelbewust voorgelogen over hetgeen zij telefonisch aan de partner van klaagster had medegedeeld;

          - Verweerster weet wel wat een grosse is maar heeft op bevel van haar kantoorgenoot moeten liegen over hetgeen zij telefonisch aan de partner van klaagster heeft medegedeeld.

 

4.       Beslissing van de voorzitter

 

4.1     De klacht is bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter d.d. 22 maart 2010 als kennelijk ongegrond afgewezen.

 

5.       Het verzet

 

5.1     In haar verzet voert klaagster, samengevat, het volgende aan:

          - De weergave van de feiten is onjuist;

       - Bij de beoordeling van de klacht wordt ten onrechte gemeld dat verweerster zou hebben aangegeven dat er zich één exemplaar van het vonnis in het dossier zou bevinden;

       - De klacht wordt niet correct weergegeven.

 

6.       Beoordeling van het verzet

 

De eerste twee gronden van het verzet hebben direct betrekking op het telefoongesprek, dat tussen verweerster en de partner van klaagster op vrijdag 7 augustus 2009 heeft plaatsgevonden. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerster tijdens dit telefoongesprek zou hebben aangegeven dat zich een grosse in het dossier bevond. Verweerster stelt daar tegenover dat zij bij die gelegenheid heeft gesproken over één exemplaar van het vonnis. Uit de overgelegde bandopname van dit telefoongesprek blijkt, dat verweerster alstoen heeft gezegd: “Er zit er maar één in het dossier”.

Naar het oordeel van de Raad is het duidelijk, dat er tijdens dit telefoongesprek sprake is geweest van enige miscommunicatie tussen de partner van klaagster en verweerster, hetgeen mede een gevolg kan zijn geweest van de hoogopgelopen emoties aan de kant van de partner van klaagster. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster gemaakt kan worden, nu verweerster in datzelfde telefoongesprek aan de partner van klaagster heeft meegedeeld dat haar kantoorgenoot, de behandelend advocaat, op maandag weer voor klaagster bereikbaar was.

De raad is van oordeel dat terzake aan verweerster dan ook geen verwijt gemaakt kan worden.

 

Resteert de derde grond voor het verzet. Daarin stelt klaagster dat in de beslissing van de voorzitter van 22 maart 2010 niet wordt ingegaan op punt 1 van haar klacht, te weten: verweerster zou het verschil niet weten tussen een grosse, een kopie van een grosse en een kopie van een afschrift van een vonnis. Verweerster heeft dit genoegzaam gemotiveerd weersproken. Nu de feitelijke onderbouwing van dit klachtonderdeel niet is komen vast te staan, kan de tuchtrechter over dit onderdeel van de klacht geen oordeel uitspreken.

 

Het onderzoek in verzet heeft ook overigens niet geleid tot de vaststelling van andere feiten danwel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt.

 

Het verzet zal mitsdien als ongegrond worden afgewezen.

 

7.       Beslissing

 

          De raad wijst het verzet als ongegrond af.

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, en mrs. H.C.M. Schaeken, R.F.L.M. van Dooren, J.F.E. Kikken en mr. J.J.M. Goumans, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Lanschot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011.

 

 

 

griffier                                                                  voorzitter

 

 

 

 

 

Verzonden op: 15 februari 2011.

 

 

 

 

 

 

Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.