Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-03-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1590
Zaaknummer
R. 3444/10.74
Inhoudsindicatie
Het verzet is te laat ingesteld en klager heeft geen reden aangevoerd voor een verschoonbare overschrijding van de wettelijke termijn waarbinnen het rechtsmiddel dient te zijn aangewend
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 2 november 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is op 3 mei 2010 ontvangen door de Raad.
1.2 Bij beslissing van 25 mei 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 27 mei 2010.
1.3 Bij brief van 10 juni 2010, ontvangen door de Raad op 14 juni 2010, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.
1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.
1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 17 januari 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager werd ter zitting bijgestaan door mr. N.K. Breure, jurist bij Arag. Verweerder werd bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. H., advocaat te Den Haag.
2. DE KLACHT EN HET VERZET
De klacht
Klager verwijt verweerder dat hij:
a. de belangen van klager niet zorgvuldig heeft behartigd;
b. het overleg tussen hem en een kantoorgenoot door beiden aan klager in rekening werd gebracht, ten gevolge waarvan klager aan de zaak bestede tijd dubbel moest betalen;
c. zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd, toen klager de declaraties van verweerder niet langer kon voldoen.
De gronden van het verzet.
Klager heeft gesteld dat niet verweerder maar hij de opdracht heeft ingetrokken omdat de kosten van verweerder uit de hand liepen en er ontevredenheid was over de wijze waarop de zaak van klager werd behandeld.
3. VERWEER
Verweerder heeft gesteld dat hij klager van meet af aan heeft gewezen op de zwakke kant die aan zijn juridische positie kleefde op basis van de feitelijke situatie. Toen klagers wederpartij niet bereid bleek tot een minnelijke regeling heeft klager de opdracht beëindigd. Naar de mening van verweerder heeft klager hem voor 29 januari 2008 niet geïnformeerd over een cessie van de door klager gestelde vordering op de bank. Overleg met de curator van de vennootschap aan wie klager die vordering had gecedeerd, heeft op 30 oktober 2008 tot een retro-cessie van die vordering geleid. In de tussenliggende periode is op verzoek van klager een juridische analyse en inventarisatie van de zaak opgesteld. Pogingen om met de bank tot een regeling te komen hebben geleid tot een bespreking op 15 januari 2009. Volgens verweerder is tijdens de voorbereiding van die bespreking gebleken dat klager verweerder niet volledig had geïnformeerd over zijn financiële positie. Klager bleek onder meer een bedrag van € 600.000,-- meer uit de verkoop van het pand te hebben ontvangen dan klager aanvankelijk had gemeld. Hierdoor werd de onderbouwing van het verwijt van overkreditering ernstig bemoeilijkt. Een en ander werd bevestigd in de bespreking op 15 januari 2009 en een tweede bespreking op 12 maart 2009. Volgens de bank is klager zelf verantwoordelijk voor zijn financiële problemen en wijst de bank iedere financiële aansprakelijk voor die situatie van de hand. Verweerder heeft voorts gesteld dat klager bij aanvang van de zaak ingestemd had met de inschakeling van een medewerker van verweerder, welke werkwijze meermalen mondeling en schriftelijk is toegelicht. Er is overleg gevoerd over een kort geding maar in het licht van nieuwe feiten heeft verweerder dit later niet meer opportuun geacht. Verweerder is van mening dat de aan klager in rekening gebrachte kosten, gelet op de voor hem verrichte werkzaamheden, redelijk zijn en is van mening dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
De Raad stelt vast dat verweerder te laat verzet heeft ingesteld en dat hij geen reden heeft aangevoerd voor een verschoonbare overschrijding van de wettelijke termijn van veertien dagen waarbinnen het rechtsmiddel dient te zijn aangewend. Het verzet is dan ook niet-ontvankelijk.
5. BESLISSING
De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt, mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zit¬ting van 14 maart 2011.
griffier voorzitter