Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2320
Zaaknummer
11-150
Inhoudsindicatie
Verweerster kon menen dat procederen tegen postorderbedrijf in dit geval zinloos was. Dat zij voor klaagster twee toevoegingen aanvroeg en tweemaal eigen bijdrage liet betalen niet klachtwaardig. Overigens niet uit de verf gekomen dat verweerster voor klaagster onvoldoende bereikbaar was. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
11-150
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:
klaagster,
tegen:
verweerster.
1. Bij brief van 8 november 2011 heeft klaagster aan de []deken een klacht tegen verweerster voorgelegd. De deken heeft deze klacht doen onderzoeken en het dossier bij brief van 22 november 2011, ingekomen op 23 november 2011, doorgeleid naar de raad.
2. Verweerster is door klaagster ingeschakeld voor een geschil tussen klaagster en haar buurman, de heer S. Klaagster heeft van S geld te vorderen omdat zij ten behoeve van S geld heeft geleend bij [postorderbedrijf W] (€ 1.900,00). Zij liet de afwikkeling van die lening aan S over, hield daar na enige tijd zelf geen zicht meer op (post van [W] deed zij ongeopend bij hem in de brievenbus) en heeft moeten ervaren dat S heeft bewerkt dat [W] ten laste van klaagster en zonder dat zij dat merkte méér geld leende. Dat geld, in totaal € 3.000,00 , is bij S terechtgekomen en niet bij klaagster. Klaagster wordt door [W] ook aangesproken tot betaling van dat laatste (door S als lening zelf bewerkstelligde) bedrag.
3. Verweerster is voor klaagster doende geweest om van S te incasseren hetgeen aan geld als lening en door de handelwijze van S op deze wijze bij S terecht was gekomen. Dat gebeurde op basis van een toevoeging. Klaagster, die van een bijstandsuitkering leeft, heeft in verband met deze toevoeging de laagste eigen bijdrage (€ 119,00) moeten betalen.
4. S kwam in de schuldsanering terecht (WSNP). Verweerster heeft de vordering ingediend bij de bewindvoerder. Verder kon zij, althans voor zover het klaagsters vordering op S betrof, niets voor klaagster doen.
5. [W] stelde zich op het standpunt dat klaagster haar debiteur was, niet alleen voor het bedrag van € 1.900,00 dat zij ten behoeve van S van [W] had geleend, maar ook voor de bedragen die S van [W] buiten klaagster om van [W] wist los te krijgen. Klaagster nam en neemt daar geen genoegen mee, heeft verweerster verzocht om tegen [W] op te treden en voor die zaak is een tweede toevoeging afgegeven. Opnieuw moest klaagster een eigen bijdrage betalen, opnieuw de laagste, opnieuw € 119,00. Van de anticumulatieregeling kon ten gunste van klaagster geen gebruik worden gemaakt: tussen de afgifte van beide toevoegingen was te veel tijd verstreken. Verweerster heeft [W] verschillende keren aangeschreven over deze kwestie maar [W] handhaafde haar standpunt. Verweerster heeft aan klaagster te kennen gegeven dat zij een procedure tegen [W] om anders te bewerkstelligen kansloos acht. Klaagster was het daar niet mee eens en wendde zich tot de deken. Zij vindt het "meer dan schandalig dat een firma zoals [W] zomaar grote geldleningen verstrekt aan de heer S op het klantennummer van klaagster en op haar naam.
6. Klaagster verwijt verweerster het navolgende:
A. dat verweerster niet tegen [W] "durft te procederen", zulks weigert;
B. dat klaagster tweemaal een eigen bijdrage heeft moeten betalen terwijl, zo begrijpt de voorzitter, haar bemoeienissen voor klaagster weinig of geen effect hebben gesorteerd;
C. dat verweerster vaak niet bereikbaar was voor klaagster;
D. dat verweerster heeft geweigerd om het dossier af te geven aan de opvolgend advocaat van klaagster.
7. Op de klacht kan door de voorzitter met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet worden beslist.
8. klachtonderdeel A
Verweerster vond en vindt een procedure tegen [W] kansloos. Dat standpunt zou pas dan tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn als verweerster, die als advocaat een eigen verantwoordelijkheid draagt en klaagster vanuit haar verantwoordelijkheid eenvoudigweg niet mag betrekken in een kansloze zaak, dat standpunt tegenover klaagster in redelijkheid niet mocht innemen. Het komt niet uit de verf dat zich dat geval voordoet. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
klachtonderdeel B
Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. De zaak biedt onvoldoende feitelijke aanknopingspunten voor de veronderstelling dat verweerster geen toevoeging had behoren aan te vragen waar het de kwestie [W] betreft en evenmin dat het aan haar te verwijten valt dat klaagster niet van de anticumulatieregeling kon profiteren. Verweerster heeft in die (de tweede) zaak met [W] contact gezocht en dat zulks van meet af aan zinloos was, dat van meet af aan duidelijk was dat [W] klaagster niet op enigerlei wijze tegemoet zou willen treden en al meteen zo duidelijk dat verweerster daarvoor geen toevoeging had moeten aanvragen, is niet gesteld of gebleken. In elk geval heeft verweerster bewerkstelligd dat een afbetalingsregeling met [W] tot stand kwam.
klachtonderdelen C en D
Deze onderdelen treft hetzelfde lot omdat zij feitelijk onvoldoende onderbouwd zijn. Verweerster weerspreekt dat zij voor klaagster onvoldoende bereikbaar was. Wat onderdeel D betreft: uit het dossier blijkt dat op het moment dat klaagster dit punt onder de aandacht van de deken bracht (met haar brief van 10 november 2011) verweerster het dossier waarom door de opvolgend advocaat was gevraagd reeds naar deze had opgestuurd. Dat gebeurde op 8 november 2011 naar aanleiding van diens verzoek van 28 oktober 2011. Een weigerachtige houding van verweerster blijkt daar niet uit.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 19 december 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 19 december 2011.