Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2283

Zaaknummer

11-163A

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht over de eigen advocaat over, in verzet, vooral het verrichten van onnodige werkzaamheden. Anders dan klager meent, was het niet mogelijk om een advies over de zaak uit te brengen op grond van uitsluitend de drie brieven die hij aan verweerder bij het eerste gesprek had gegeven. Van onnodige werkzaamheden is dan ook niet gebleken. Klager wist bij voorbaat dat verweerder zich niet zou beperken tot lezing van de drie brieven omdat hij klager daarop heeft gewezen. Verzet ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

   BESLISSING d.d. 21 december 2011

in de zaak 11-163A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de klacht van:

1.

2.

k l a g e r s

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

 

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 19 mei 2011, bij de raad binnengekomen op 20 mei 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 6 juni 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 juni 2011 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 16 juni 2011 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 25 oktober 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzet van klagers bij brief van 16 juni 2011 met de daarin genoemde bijlagen;

- ter zitting door klagers overgelegde correspondentie en stukken uit het dossier (als aan het proces-verbaal gehecht).

De klacht/ het verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

a) vertragingstechnieken te hanteren waardoor hij meer kosten in rekening kon brengen en waardoor hij op het neerleggen van zijn werkzaamheden heeft aangestuurd;

b) zich ten onrechte op het standpunt te stellen dat een tarief van € 500,00 is afgesproken; en

c) te overleggen met eerder bij de zaak betrokken juristen en zich door hen te laten beïnvloeden en intimideren om ten slotte tot de conclusie te komen dat de zaak niet kon worden gewonnen.

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard.

De feiten

3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klagers hebben zich in december 2010 tot verweerder gewend met het verzoek te adviseren over de kansen van klagers in een lopende appelprocedure. Daarbij zijn aan verweerder drie brieven overhandigd en een map met (onder meer) nadere stukken over de zaak. Verweerder heeft een voorschot gevraagd van € 500,00 en bij brief van 17 januari 2011 geadviseerd het hoger beroep in te trekken, omdat klager volgens hem niets te winnen had, en slechts kon verliezen.

Beoordeling van het verzet

4.1 Bij de beoordeling van het verzet stelt de raad voorop dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het beste zijn gediend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in beginsel pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.2 Niet is gebleken dat het advies van verweerder om het hoger beroep in te trekken omdat het – kort gezegd – kansloos was, kennelijk onjuist is geweest.

4.3 Blijkens het verzetschrift is voor klagers een kernpunt dat zij verweerder in het eerste gesprek hebben gevraagd of hij op grond van de drie toen aan hem overhandigde brieven advies kon uitbrengen. Dat had, aldus klagers, in een half uurtje gedaan kunnen zijn. Anders dan klager meent, was het niet mogelijk om een advies over de zaak uit te brengen op grond van uitsluitend de drie brieven die hij aan verweerder bij het eerste gesprek had gegeven. Van onnodige werkzaamheden is dan ook niet gebleken. Verder heeft verweerder er – blijkens onder meer zijn brief aan klager van 20 december 2010 – ook geen misverstand over laten bestaan dat hij nadere stukken moest bestuderen, dat ook de bij het eerste gesprek ontvangen map van klager weinig helderheid bracht en dat hij bij de vorige advocaat het dossier zou opvragen. Klager wist dus ook bij voorbaat dat verweerder zich niet zou beperken tot lezing van de drie brieven. Er zijn ook overigens geen aanwijzingen dat verweerder zich van vertragingstechnieken zou hebben bediend of onnodige werkzaamheden zou hebben verricht.

4.4 Ook overigens verenigt de raad zich met het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter. Het verzet is ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, J.H.P. Smeets, M.J. Westhoff en M. Ynzonides, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2011.

 

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan geen beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.