Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1525

Zaaknummer

10-247U

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Voorzitter heeft terecht overwogen dat klager , broer van de wederpartij van verweerders cliënt  kennelijk niet ontvankelijk is in zijn klacht, nu klager  niet in een tuchtrechtelijk relevant belang is getroffen. Verzet is ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 4 april 2011

in de zaak 10-247U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer dr.

klager

tegen:

De heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 28 juni 2010, ontvangen door de raad op 29 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 9 juli 2010 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op diezelfde dag aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 19 juli 2010, door de raad ontvangen op 22 juli 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4 Het verzet is in aanwezigheid van klager behandeld ter zitting van 18 januari 2011. Verweerder heeft bij brief d.d. 13 januari 2011 bericht niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Van voormelde zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het op 22 juli 2010 ontvangen verzetschrift van klager gedateerd 19 juli 2010;

2. Klacht/verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergeven, in dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken van klager geen uitleg heeft gegeven over de reden voor afzegging van een afspraak. Het ging om een bespreking bij de mediator die stond gepland op 28 januari 2010 tussen de broer van  klager, diens voormalige echtgenote en haar advocaat almede verweerder, waarbij klager aanwezig had willen zijn als vertrouwenspersoon van zijn broer. De mediation had onder meer betrekking op de omgangsregeling van de kinderen van klagers broer en zijn ex- echtgenote. Deze bespreking werd drie dagen vooraf geannuleerd. Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat klager naar eigen zeggen wel degelijk in zijn belang is getroffen. Volgens klager heeft de (plaatsvervangend) voorzitter zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd.  Daarnaast stelt klager dat de (plaatsvervangend) voorzitter ten onrechte heeft overwogen dat bij verweerder niet bekend was dat klager als vertrouwenspersoon aan de afspraak wilde deelnemen.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager heeft zijn broer tweemaal willen vergezellen bij een bespreking bij de mediator tussen zijn broer en diens ex-echtgenote inzake een omgangsregeling. Verweerder trad op voor de wederpartij van klagers broer. Tot tweemaal toe is de bespreking kort van tevoren afgezegd.

3.3 De (plaatsvervangend) voorzitter heeft overwogen dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat klager zich beklaagt over het handelen dan wel nalaten van de advocaat van de wederpartij van zijn broer, waarover hij zich tuchtrechtelijk niet kan beklagen nu klager niet in zijn belang is getroffen, zodat hij niet in zijn klacht kan worden ontvangen.

3.4 Ter zitting heeft klager verklaard dat zijn klacht alleen betrekking heeft op de tweede afspraak, die was bepaald op 28 januari 2010 en niet op de afspraak die was bepaald op 9 januari 2010, hetgeen de raad inmiddels in de klachtomschrijving heeft verwerkt.

4. Beoordeling van het verzet

4.1 De inhoud van het verzetschrift behelst een herhaling van hetgeen reeds in het klachtdossier aan de orde komt. Naar het oordeel van de raad leidt de inhoud van het verzetschrift niet tot vaststelling van andere feiten, andere beschouwingen of gevolgtrekkingen dan in de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Klager was geen partij bij de mediation. Verweerder is niet de advocaat van klagers wederpartij maar van de wederpartij van klagers broer. Niet valt in te zien dat klager  geschaad is in een tuchtrechtelijk te respecteren belang.

4.2 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat het door klager in verzet aangevoerde geen nieuwe gezichtspunten oplevert en dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft bevonden.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door Mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, L.D.H. Hamer, D.J.S. Voorhoeve en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2011.

 

voorzitter             griffier

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.